2hv - Les 10 - Kapitel 4

Unterrichtsstunde 10:
Kapitel 4 Wiederholung
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Unterrichtsstunde 10:
Kapitel 4 Wiederholung

Slide 1 - Diapositive

   

woordjes Lernbox 1-6
→ leren in de volgorde zoals het staat, dus alleen Lernbox 3 en 6 N> D, de rest is D > N
→ geen redemittel!

   
grammatica Kapitel 4
→ de voorzetsels met de 4e naamval
→ de persoonlijk voornaamwoorden in de 4e naamval
→ de der-groep & ein-groep in de 4e naamval
→ het sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd: klinkerverandering bij de du-vorm en er/sie/es-vorm
→ tijdsbepalingen met im, am & um (kloktijden, dagdelen, seizoenen)

Slide 2 - Diapositive

Tijdsbepalingen: im / am / um
Goed onthouden: van groot naar klein:

 - im   => seizoenen en maanden

- am   => dagen, data en dagdelen

- um   => kloktijden

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

der Herbst
der Frühling
der Sommer
der Winter


Slide 5 - Question de remorquage

... werde ich snowboarden.
A
Im Frühling
B
Im Sommer
C
Im Herbst
D
Im Winter

Slide 6 - Quiz

... fallen die Blätter von den Bäumen.
A
Im Frühling
B
Im Sommer
C
Im Herbst
D
Im Winter

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

3 uur 's middags = in het Duits
A
am Mittag
B
am Nachmittag
C
im Mittag
D
im Nachmittag

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Wanneer gebruik je nou
im / am / um ?

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

hij slaapt - er (schlafen)
A
schlaft
B
schlift
C
schläft
D
schläfest

Slide 19 - Quiz

Hij draagt vaak jurken.
Er ... oft Kleider.
A
tragt
B
trägt

Slide 20 - Quiz

Was de kat zich?
... die Katze sich?
A
Wascht
B
Wäscht

Slide 21 - Quiz

du (helfen)
A
helfst
B
hilfst
C
hilft
D
helfest

Slide 22 - Quiz

zij geeft - sie (geben)
A
gebt
B
gibst
C
gibt
D
giebst

Slide 23 - Quiz

samengevat

Sterk ww- hoor je door klankverandering

korte klank -e- in het sterke ww -> -i

lange klank -ee- in het sterke ww -> -ie

bij: du , er/sie/es


Sterke ww met -a in de stam wordt

bij: du, er/ sie/es

Slide 24 - Diapositive

schrijf hier de +4 voorzetsels op

Slide 25 - Carte mentale

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Ich habe einen Hund.
A
1e naamval
B
4e naamval

Slide 30 - Quiz

Ohne Geld kann die Frau nichts kaufen.
A
1e naamval
B
4e naamval

Slide 31 - Quiz