figuurlijk taalgebruik

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Trede 22

Figuurlijk taalgebruik, werkwoordspelling en pitchen!

Vandaag

- Je herkent figuurlijk taalgebruik.

- Je maakt de opdrachten over figuurlijk taalgebruik in de Portal.

- Je maakt de eindopdracht van trede 21 af.

Afronden trede 22

- Uiterlijk vrijdag 25 oktober lever je je presentatie in via Schoolwerk.

- De presentatie bestaat uit:

Een leesopdracht, een schrijfopdracht en een pitch (de pitch moet je filmen en uploaden)

Wat is figuurlijk taalgebruik?

Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?

1. Mijn kapper zit met haar handen in mijn haar.
2. De wedstrijd was onwijs spannend.
3. Onder de boom lag een dode vogel.
4. Ik zit met mijn handen in het haar.

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?

1. Dat is een goed middel voor je zieke paard.
2. Een paardenmiddel voor die kwaal.

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?

1. Mijn broer is een beer van een kerel.
2. In het bos is een beer gespot.

Uitdrukkingen zijn figuurlijk taalgebruik.

1. waar
2. niet waar

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
'Ze kookt van woede.'

1. Figuurlijk taalgebruik
2. Letterlijk taalgebruik

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?

1. Veronique draagt een gouden ring.
2. Hij scoorde ringloos in de basket.
3. Door hem ben ik nu de sigaar.
4. Hij rookte stiekem een sigaar.

Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik

1. Het zag zwart van de mensen
2. Ik vond het maar een mager cijfer
3. Gisteren was er een spektakelwedstrijd op tv!
4. Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?

1. Zij is op het paard getild.
2. Zij is over het paard getild.

Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?

1. Na drie uur vertrok hij naar Japan.
2. De president van Amerika bracht in juli een bezoek aan Duitsland.
3. De pers noemde het een bliksembezoek.

Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik

1. Dat was op de valreep
2. Het water liep hem in de mond
3. Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
4. Het zit me niet lekker