introductie + 1.1 h4

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Welkom bij Natuurkunde!

Vandaag:

• Kennismaken met elkaar ( nieuwe leerlingen)
• Natuurkunde in de 4e klas
• Regels in de klas
• (Quiz: introductie voor hfdstk 1)

Voorstellen: Mvr Dahoumane

       

Hobby's!

Jezelf voorstellen

vertel aan de klas:

je naam

1 van deze 3:

je afkomst

je hobby

waarom je natuurkunde hebt gekozen

Welke spullen heb je nodig? 

1. boek
2. Natuurkundeschrift (map)
3. BINAS
4. pen, potlood & gum
5. geodriehoek
6. rekenmachine (geen GR)

Natuurkunde in de 4e klas

Wat zijn jullie verwachtingen?

Wat is de syllabus van centraal examen 2025 ?

www.examenblad.nl

Hoe werk ik met Newton methode?

Natuurkunde in de bovenbouw

Natuurkunde in de bovenbouw

Vaardigheden (wiskunde, formules, grafieken)

Natuurkunde in de bovenbouw

Vaardigheden (wiskunde, formules, grafieken)

Kennis (beweging, krachten, elektriciteit)

Natuurkunde in de bovenbouw

Vaardigheden (wiskunde, formules, grafieken)

Kennis (beweging, krachten, elektriciteit)

Inzicht (meerdere denkstappen & kritisch vermogen!)

Regels in de klas

• We zijn respectvol en aardig tegen elkaar :)
• Fouten maken mag
• Goed luisteren & hard werken zijn nodig

Quiz!

1 Het elektrisch vermogen is de hoeveelheid elektrische energie die per seconde in een apparaat of lamp omgezet wordt

1. waar
2. niet waar

2 Kilowattuur is een eenheid van vermogen.

1. waar
2. niet waar

3 In een elektriciteitscentrale wordt elektrische energie opgewekt met een generator (een grote dynamo).

1. waar
2. niet waar

4 Kernenergie is een duurzame energiebron.

1. waar
2. niet waar

5 Het rendement is het percentage van de elektrische energie dat nuttig gebruikt wordt.

1. waar
2. niet waar

7 Een spanningsbron levert altijd evenveel stroom.

1. waar
2. niet waar

8 Alle stoffen bevatten elektronen.

1. waar
2. niet waar

9 Als er stroom door een stroomdraad loopt bewegen er elektronen.

1. waar
2. niet waar

10 Vloeistoffen geleiden geen stroom.

1. waar
2. niet waar

11 Elektronen worden aangetrokken door de minpool van een batterij en afgestoten door de pluspool.

1. waar
2. niet waar

12 De stroomsterkte door een ohmse weerstand is evenredig met de spanning over die weerstand.

1. waar
2. niet waar

13 Een dikke stroomdraad heeft een kleinere weerstand dan een dunne stroomdraad.

1. waar
2. niet waar

14 Een lamp verbruikt stroom.

1. waar
2. niet waar

15 De spanning over twee parallel geschakelde lampen is altijd gelijk.

1. waar
2. niet waar

16 De stroomsterkte door twee in serie geschakelde lampen is altijd gelijk.

1. waar
2. niet waar

17 Een zekering (stop) beveiligt de elektrische installatie thuis tegen het weglekken van stroom.

1. waar
2. niet waar

18 In een parallelschakeling is de totale weerstand gelijk aan de aparte weerstanden bij elkaar opgeteld.

1. waar
2. niet waar

Wat heb je geleerd?