H11 Allergie week 3

Wat is een allergie?
A
Een reactie van het immuunsysteem op een ongevaarlijke stof
B
Een vorm van immunisatie
C
Een erfelijke afwijking in het immuunsysteem
D
Een ander woord voor anafylactische shock
1 / 46
suivant
Slide 1: Quiz
WelzijnMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Wat is een allergie?
A
Een reactie van het immuunsysteem op een ongevaarlijke stof
B
Een vorm van immunisatie
C
Een erfelijke afwijking in het immuunsysteem
D
Een ander woord voor anafylactische shock

Slide 1 - Quiz

Welke stof zorgt voor de symptomen bij een allergische reactie?
A
Allergeen
B
Antilichaam
C
Histamine
D
Mestcel

Slide 2 - Quiz

Wat is WAAR over allergie?
A
Is een normale reactie op een lichaamsvreemde stof
B
De aanleg voor het ontwikkelen van een allergie is erfelijk
C
Mestcellen bevinden zich in de huid, lever en het maag-darmkanaal
D
De lichaamsvreemde stof die een allergische reactie veroorzaakt noemen we een antilichaam

Slide 3 - Quiz

Zet de de stappen van een allergische reactie op de juiste volgorde
1
2
3
4
5
allergenen komen in het lichaam
Mestcellen
 breken open
Histamine prikkelen cellen in het slijmvlies
Er komt histamine vrij 
allergische reactie

Slide 4 - Question de remorquage

Welk van de volgende medicijnen werkt door het voorkomen dat histamine uit de mestcel vrijkomt?
A
Pollinex
B
Cromoglicinezuur
C
Cetrizine
D
Prednisolon

Slide 5 - Quiz

Antihistaminica
Corticosteroiden
Histamine afgifte remmers
Blokkeren de aangrijpingspunten op de histamine receptor
Onderdrukken de heftigheid van een allergische reactie
Zorgen ervoor dat histamine niet vrijgelaten wordt
Cromoglicinezuur
Loratidine
Prednisolon

Slide 6 - Question de remorquage

Welk van de onderstaande geneesmiddelen is een mestcelstabilisator
A
Azelastine
B
Prednisolon
C
Chromoglicinezuur
D
Desloratadine

Slide 7 - Quiz

wat is een mestcel?
A
een cel gevuld met afvalstoffen
B
een cel gevuld met histamine en leukotrieën
C
een cel gevuld met allergenen
D
ik weet het niet

Slide 8 - Quiz

Hooikoortsmedicatie wordt ook wel antihistamine genoemd. Wat doet dat in je lichaam?
A
de mestcellen geven geen histamine meer af
B
de mestcellen reageren niet meer op het allergeen
C
de histamine receptoren van cellen worden geblokkeerd
D
de histamine wordt snel afgebroken

Slide 9 - Quiz


Wat is kruisallergie?
A
als iemand na een eerste contact de tweede keer met het allergeen in contact komt en allergisch reageert
B
als iemand allergische reageert op een ander stof die heel erg lijkt op een allergeen waar iemand eerder op gereageerd heeft
C
als iemand allergische is voor geneesmiddel
D
als iemand een levensbedreigende allergische reactie heeft

Slide 10 - Quiz

Welke advies geef je aan mensen die voor het eerst histamineafgifteremmende stoffen gaan gebruiken?
A
Deze middelen moeten met veel water ingenomen worden
B
Deze middelen moeten in zijn geheel ingenomen worden
C
Deze middelen moeten preventief gebruikt worden
D
Deze middelen moeten voor het slapen ingenomen worden

Slide 11 - Quiz


Hoe werken corticosteroïden?
A
onderdrukken de heftigheid van de allergische reactie
B
blokkeren de aangrijpingsplaatsen van histamine
C
remmen de afgifte van histamine bij het uiteenvallen van de mestcel
D
blokkeren het binnenkomende allergeen

Slide 12 - Quiz


Welk geneesmiddel is een corticosteroïd?
A
azelastine
B
domperidon
C
budesonide
D
omeprazol

Slide 13 - Quiz

Wat is een hyperreactieve prikkel?
A
rooklucht
B
huisstofmijt
C
stuifmeel
D
noten

Slide 14 - Quiz

Hoe werken antihistaminica?
A
onderdrukken de heftigheid van de allergische reactie door histamine
B
blokkeren de aangrijpingsplaatsen van histamine
C
blokkeren het binnenkomende allergeen
D
remmen de afgifte van histamine bij het uiteenvallen van de mestcel

Slide 15 - Quiz

Welk geneesmiddel is een antihistaminicum?
A
nedocromil
B
loratidine
C
fluticason
D
prednison

Slide 16 - Quiz

Wat betekent sensibilisatie?
A
Als iemand een levensbedreigende allergische reactie heeft
B
Als iemand allergische reageert op een ander stof die heel erg lijkt op een allergeen waar iemand eerder op gereageerd heeft
C
Als iemand na een eerste contact de tweede keer met het allergeen in contact komt en allergisch reageert
D
Als iemand allergische is voor geneesmiddelen

Slide 17 - Quiz


Wat is er aan de hand bij een allergische conjunctivitis?
A
Ontsteking van het slijmvlies van de longen
B
Ontsteking van het slijmvlies van de bijholtes
C
Ontsteking van het neusslijmvlies
D
Ontsteking van het slijmvlies van het oog

Slide 18 - Quiz

eiwitten die allergische reacties kunnen opwekken
lichaam kan bepaalde stof niet verwerken
reactie van het imuunsysteem
Allergeen
intolerantie
allergie

Slide 19 - Question de remorquage

Behandeling allergie
Behandeling anafylactische shock
adrenaline 


antihistamine  

Salbutamol   

Prednisolon
neusspray
desensibilisatie

Slide 20 - Question de remorquage

Welk immunoglobuline speelt vaak een rol bij allergieën?
A
IgM
B
IgA
C
IgG
D
IgE

Slide 21 - Quiz

Wat verstaan we onder antilichaam?
A
Ziekteverwekker
B
Auto immuun ziekte
C
Immunoglobuline
D
Vaccin

Slide 22 - Quiz

Welke cellen laten histamine vrij in het bloed bij een allergische reactie?
A
Natural Killer cellen
B
Immunoglobulines
C
Cytokines
D
Mestcellen

Slide 23 - Quiz

Hoe werken Histamine afgifte remmende middelen?
A
Blokkeren de aangrijpingspunten voor histamine
B
Desensibiliseren de allergie
C
Remmen de ontstekingsreactie af
D
Zorgen dat mestcellen niet openspatten

Slide 24 - Quiz

Een ander woord voor antilichamen is immunoglobulinen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

Antihistaminica
Histamineafgifte-
remmende stoffen
Hyposensibilisatie-
therapie
Corticosteroïden
Desloratadine
Prednisolon
Cinnarizine
Allutard
Cromoglicinezuur
Vollemaansgezicht
anafylactische shock
Voorkomt vrijkomen histamine uit mestcel
Blokkeert receptoren waar histamine normaal op aangrijpt
Ontstekingsremmend
Werkt profylactisch
Pollinex
Lichaam laten wennen aan het allergeen
Geen klachten voor gebruik

Slide 26 - Question de remorquage

Lichaamsvreemde stoffen worden ook wel                         genoemd
Een lichaamsvreemde stof die een heftige reactie veroorzaakt worden ook wel                    genoemd
Antilichamen presenteren zich op een bepaald type cel:                  
Een allergische reactie ontstaat pas na herhaaldelijk contact met een allergeen                           
Belangrijke mediatoren die betrokken zijn bij allergische reacties zijn leukitriën en                                 
Overgevoeligheid voor een allergeen is erfelijk                
Bij hooikoorts moet je iemand altijd doorverwijzen naar de huisarts         
niet waar
antigenen
mestcellen
niet waar
allergenen
histamine
waar

Slide 27 - Question de remorquage

Een allergie is een reactie waarbij het afweersysteem in je lichaam histamine vrijmaakt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Welke cellen laten histamine vrij in het bloed bij een allergische reactie?
A
Natural Killer cellen
B
Immunoglobulines
C
Cytokines
D
Mestcellen

Slide 29 - Quiz

Juist of onjuist:
Histamine is een hormoon die vrijkomt bij beschadiging van weefsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Allergie voor stuifmeel
A
Astma
B
Longemfyseem
C
COPD
D
Hooikoorts

Slide 31 - Quiz


Welke ontstekingsmediator die vrijkomt bij allergie zorgt voor de allergische reactie?
A
Interleukine-6
B
Serotonine
C
Prostaglandinen
D
Histamine

Slide 32 - Quiz


Welke van de volgende stellingen is juist?

- 1: Penicillines geven vaak allergische reacties

- 2: De desensibilisatiemethode is een veilige manier om de allergie te behandelen
A
Stelling 1 is juist
B
Stelling 2 is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 33 - Quiz

Hoe heet het bloedonderzoek naar specifieke allergenen?
A
BAST-test
B
RAST-test
C
MAST-test
D
DAST-test

Slide 34 - Quiz

Welke van de onderstaande corticosteroïden wordt NIET gebruikt bij allergie?
A
Mometason
B
Budesonide
C
Fluticason
D
Hydrocortison

Slide 35 - Quiz

Welke van de onderstaande merknamen is een naam voor een desensibilisatiekuur?
A
Grazax®
B
Aerius®
C
Xyzal®
D
Rhinocort®

Slide 36 - Quiz

Bij een anafylaxtische shock kun je een Epipen® toedienen. Welke stof zit er in de Epipen®?
A
Adrenaline
B
Azelastine
C
Clemastine
D
Desloratidine

Slide 37 - Quiz


Wat betekent rhinitis?
A
ontsteking van het neusslijmvlies
B
ontsteking van het slijmvlies van de bijholtes
C
ontsteking van het slijmvlies van de longen
D
ontsteking van het slijmvlies van het oog

Slide 38 - Quiz

Wat betekent sinusitis?
A
ontsteking van het neusslijmvlies
B
ontsteking van het slijmvlies van de bijholtes
C
ontsteking van het slijmvlies van het oog
D
ontsteking van het slijmvlies van de longen

Slide 39 - Quiz

Hoe werkt het meest gebuikte onderzoek bij allergie?
A
onderzoek naar specifieke antilichamen in het bloed
B
medicatie toedienen en kijken of de klachten minder worden
C
krasjes in de huid geven en hier een beetje allergeen in doen
D
toedienen van een allegeen om een allergische aanval uit te lokken

Slide 40 - Quiz

Wat hoort NIET bij de uitleg 'Wat is allergie'?
A
overdreven reactie
B
allergeen
C
niet schadelijk
D
micro-organisme

Slide 41 - Quiz

Wat is GEEN allergische prikkel?
A
huisstofmijt
B
parfumlucht
C
noten
D
stuifmeel

Slide 42 - Quiz

Welk geneesmiddel is een antihistaminicum?
A
cetirizine
B
movicolon
C
cromoglicinezur
D
ranitidine

Slide 43 - Quiz

Tegen allergische klachten kun je ook een desensibilisatiekuur volgen. Hoe werkt deze?
A
doven de allergische reactie uit
B
blokkeren de aangrijpingsplaatsen van histamine
C
remmen de allergische ontstekingsreactie
D
stabiliseren de mestcel en remmen de histamine afgifte

Slide 44 - Quiz

Welk geneesmiddel is een mestcelstabilisator?
A
azelastine
B
loperamide
C
cromoglicinezuur
D
omeprazol

Slide 45 - Quiz

Wat is GEEN contra-indicatie voor corticosteroïden?
A
suikerziekte
B
hoge bloeddruk
C
maagzweer
D
allergische rhinitis

Slide 46 - Quiz