Werkwoordspelling

Start je laptop op
Ga naar:
student.lessonup.io
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Start je laptop op
Ga naar:
student.lessonup.io

Slide 1 - Diapositive

Geef een voorbeeld
van een voltooid deelwoord

Slide 2 - Question ouverte

Het voltooid deelwoord
  • Wie kan uitleggen wat een voltooid deelwoord is?
  • Hoe herken je een voltooid deelwoord?

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Hoe schrijf je het werkwoord
in deze zin:
Hij is (verhuizen) naar Londen
A
verhuizen
B
verhuist
C
verhuisd
D
geverhuisd

Slide 5 - Quiz

Hoe schrijf je het werkwoord
in deze zin:
Hij (verhuizen) naar Parijs.
A
verhuizen
B
verhuist
C
verhuisd
D
verhuiste

Slide 6 - Quiz

Lesdoelen
  • Je kent de spellingsregels die horen bij werkwoorden in de TT, VT en de voltooide deelwoorden.
  • Je kunt de regels uitleggen
  • Je kunt de regels toepassen

Slide 7 - Diapositive

Wat zijn de spellingsregels
voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Slide 8 - Question ouverte

Dit zijn de spellingsregels voor de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):

  • 1 Ik erbij of jij erachter: alleen de stam – (ik) loop, loop (ik), loop (jij) – (ik) vind, vind (ik), vind (jij)
  • 2 Anders in het enkelvoud: stam + t – (jij) loopt, (hij) loopt, (zij) loopt – (jij) vindt, (hij) vindt, (zij) vindt
  • 3 In het meervoud: het hele werkwoord – (wij) lopen, (jullie) lopen, (zij) lopen – (wij) vinden, (jullie) vinden, (zij) vinden

Slide 9 - Diapositive

Welke spellingregels ken je nog
van de persoonsvorm in de
verleden tijd?

Slide 10 - Carte mentale

Persoonsvorm verleden tijd 
  • Is de persoonsvorm verleden tijd? Dan schrijf je ik-vorm + te(n)
  • Wij fietsten naar huis.                    Hij wachtte op haar.

  • Of ik-vorm + de(n)
  • Hij beantwoordde die vraag.        De kinderen leerden goed voor die toets.

  • Een sterk werkwoord veranderd in de verleden tijd van klank             
  • komen - kwamen         gaan- ging

Slide 11 - Diapositive

persoonsvorm in de verleden tijd
Wij ...... de vierdaagse voor het eerst. (lopen)

Slide 12 - Question ouverte

wat is de persoonsvorm in verleden tijd enkelvoud, van "rusten "
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 13 - Quiz

persoonsvorm in de verleden tijd
Ik ...... die foto niet erg mooi. (vinden)

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUIKEN
A
ruik
B
rook
C
ruikte
D
roken

Slide 15 - Quiz

Vul de persoonsvorm in de VERLEDEN TIJD in.

Hij ... (durven) niet alleen over straat.

Slide 16 - Question ouverte

Zelf oefenen
Ga naar Nederlands Online
'De Brug'
en maak de opdrachten bij 'Werkwoordspelling'

Klaar?
Nieuwsbegrip maken (paralympische spelen)
Via archief

Slide 17 - Diapositive

Hoe weet je
hoe je een werkwoord moet spellen?

Slide 18 - Question ouverte

Spel het woord op de juiste manier:
Onze docent ... (vertellen) het juiste antwoord.
A
Vertelt
B
Verteld
C
Vertellen
D
Vertelte

Slide 19 - Quiz

Spel het woord op de juiste manier.
Je hebt die wonderlijke verhalen toch niet .... (geloven)?
A
gelooft
B
geloofd
C
geloven
D
geloofte

Slide 20 - Quiz

Spel het woord op de juiste manier.
.... (fluiten) vlogen de vogeltjes rond.
A
fluitent
B
gefloten
C
fluitend
D
fluiten

Slide 21 - Quiz

Spel het woord op de juiste manier.
Eeuwen geleden ... (wonen) in Zwolle een beroemde dominee.
A
woont
B
woonte
C
woond
D
woonde

Slide 22 - Quiz

Spel het woord op de juiste manier.
Dat .... (blijken) niet voor niets te zijn geweest.
A
blijkte
B
blijkde
C
blijken
D
bleek

Slide 23 - Quiz