Workshop Zinsbouw

Zinsbouw/stijl: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Zinsbouw/stijl: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Oei...daar snap ik niks van.....

Slide 2 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Lidwoorden
  1. De (bepaald lidwoord)
  2. Het (bepaald lidwoord)
  3. Een (onbepaald lidwoord)

De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel zelfstandige naamwoorden zitten in deze zin:
Een zelfstandig naamwoord verwijst naar een mens, dier, plant, begrip of naam.
A
2
B
4
C
5
D
6

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel hoofdwerkwoorden zijn er mogelijk in een werkwoordelijk gezegde?
A
1
B
meer dan 1

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Benoem de werkwoorden.
Zullen we beginnen met de les? Wil je hier over nadenken?
A
zullen , wil
B
zullen, beginnen, wil
C
zullen, beginnen, wil nadenken
D
zullen, beginnen met, wil, over nadenken

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Benoem de hulpwerkwoorden:

Ik heb dat altijd al willen kopen
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

koppelwerkwoorden

Slide 8 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Koppelwerkwoord verbindt het onderwerp met een zelfstandig nw of een bijvoeglijk naamwoord
Mijn vriendin zou graag stewardess willen worden
Kijk naar het belangrijkste werkwoord in de zin -> koppel ww?

Mijn vriendin zou graag stewardess willen worden.

Werkwoordelijk gezegde gaat over 'doen'  en naamwoordelijk gezegde gaat over 'zijn'. 

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bijvoeglijk naamwoord
Dat voegt iets bij aan het zelfstandig naamwoord:

De auto - De grijze auto - De kleine, grijze auto - De kleine, vieze, grijze auto- De kleine, vieze, oude, grijze auto


Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

In welke zin is NIET sprake van een koppelwerkwoord?
A
Hij lijkt mij een leuke vent.
B
Zij is 18 jaar geworden.
C
De voorstelling leek hem niets aan.
D
Hij is geknipt door de kapper

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

in, onder, voor, aan, van, boven, onder,,,,,
Tijdens, gedurende, naar, na, bij...

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel voorzetsels heeft deze zin:
Op de verjaardag waarschuwde ik haar voor de hond.
A
1
B
2

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Voegwoorden staan tussen woorden, woordgroepen of hoofdzinnen.

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Doordat het regent, komen we te laat.
Omdat ik mij verslapen had, kwam ik te laat.

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Persoonlijk voornaamwoord
Ook als meewerkend:
Ik geef aan jou/hem/haar/jullie.

Of als lijdend voorwerp
(wie of wat + onderwerp +gezegde)
Ik zie hen zwaaien.

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

 hun/hen
Ik geef aan hen een brief (met vz)
Ik geef hun een brief ('zunder' vz)


Ik zie hen op het station (lijdend vw)

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Dit is niet jouw mobiel en ook niet van hem, maar het is mijn mobiel.
Welke bezittelijk vnw zie je?
A
jouw
B
jouw, hem
C
jouw, mijn,
D
jouw, hem, mijn

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Aanwijzend voornaamwoord
DIE en DEZE
(wijst naar 'de' woorden)
DIT en DAT 
(wijst naar 'het'woorden

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het artikel over de regering in de Stentor van afgelopen zaterdag, .... klopte niet.
A
die
B
dat

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Betrekkelijk voornaamwoord
heeft betrekking op een woord of woordgroep dat eerder in een zin is benoemd:
DIE, DAT, WIE, WAT

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het kleine meisje, .... ik heb helpen oversteken, was heel vrolijk
A
wat
B
dat
C
die
D
deze

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het laatste...ik doe is de hond uitlaten.
Dat is alles ... ik wilde zeggen.
A
dat, dat
B
dat, wat
C
wat, dat
D
wat, wat

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat gebruik je na:

  1. Onbepaalde voornaamwoorden (iets, niets, alles, enige)
  2. Na dat of datgene (Dat is wat ik wilde vertellen)
  3. Na overtreffende trap ( Het mooiste wat ik heb gezien)
  4. Als verwijzing naar een zin die ervoor staat (Hij was heel moe, wat erg vervelend was)
  5. Als datgene waarop 'wat'slaat niet benoemd wordt (Het is mij een raadsel wat hij bedoelt)

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel vragend voornaamwoorden zijn er?
A
4
B
meer dan 4

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie, wat, welke, wat voor (een)
Bijwoorden: Wanneer, waarom, waarmee, waar, hoe...
Ding, persoon of omschrijving

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Onbepaald voornaamwoord
Verwijst niet naar een bepaald persoon of zaak:

men, iemand, niemand, elke, sommige, alle, iedereen, iets, niets

Iedereen heeft geoefend, zodat men straks alles goed kan maken

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wederkerend voornaamwoord

Vergis jij je nu niet meer?
A
Vergis
B
jij
C
je
D
niet

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

André koopt de oude voetbalschoenen van Piet.

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Piet heeft gisteren gloednieuwe schoenen gekregen.

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

André en Piet zitten bij elkaar in een voetbalteam, dat bestaat uit vijftien spelers.

Slide 33 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

In de kleedkamer hebben ze kluisjes, daarin stoppen ze hun belangrijke spullen.

Slide 34 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

 André heeft een groene bidon, die vult hij met water.

Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Piet heeft geen scheenbeschermers mee, die is hij kwijt.

Slide 36 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 37 - Vidéo

https://youtu.be/G9__rwS3lzk 

Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions