9/10, HH woordenschat HS 1-3

Stijlfiguren: Hyperbool, Understatement, Eufemisme
timer
15:00
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Stijlfiguren: Hyperbool, Understatement, Eufemisme
timer
15:00

Slide 1 - Diapositive

huiswerk bespreken
HS3 woordenschat: opdracht 1

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Lien

Doelen woordenschat

Ik kan deze stijlfiguren herkennen en benoemen in een zin.


- herhaling

- opsomming

- tegenstelling

- hyperbool

- understatement

- eufemisme

- metonymia




Slide 4 - Diapositive

Doelen
Lesdoelen
- Je kunt in eigen woorden uitleggen wat beeldspraak is.
- Je kunt het verschil tussen een herhaling, vergelijking, personificatie en metonymie beschrijven.
- Je kunt een voorbeeld benoemen van een herhaling, vergelijking, personificatie en een metonymie.
- Je weet het verschil tussen een hyperbool, een understatement en een eufemisme.

Taaldoelen
- Je kunt jouw antwoorden formuleren in goedlopende hele zinnen.
- Al jouw zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen met een leesteken.

Slide 5 - Diapositive

Stijlfiguren HS 1-3
- hyperbool
- understatement
- eufemisme
- herhaling
- opsomming
- tegenstelling

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Eufemisme
Verzacht de werkelijkheid.
Soms gebruikt men een eufemisme als iemand zich schaamt om het eigenlijke woord te zeggen.

- Tussen twee banen inzitten. (werkloos zijn)
- De man was in zijn slaap heengegaan.  (overleden)

Slide 11 - Diapositive

Understatement
Verzwakte mededeling/op een spottende manier;
je reageert een beetje koeltjes.

- Wij vonden de reorganisatie verschrikkelijk.
understatement: Wij waren niet zo blij met de reorganisatie.
- Je kunt niet tekenen.
understatement: tekenen is niet je grootste talent.

Slide 12 - Diapositive

Het ziet er naar uit dat het een beetje geregend heeft gisteravond.

Slide 13 - Diapositive

           Welk woord hoort bij het eufemisme?
ongewenst bezoek
extra reistijd
de zwarte dood
laatste adem uitblazen
doodgaan
inbreker
vertraging
de pest

Slide 14 - Question de remorquage

De gele zonnebloemen maken de kamer veel gezelliger.
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 15 - Quiz

Door de regen kon je de overkant haast bijna niet meer zien.
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 16 - Quiz

Misschien dat ze er wellicht nog achter komen.
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 17 - Quiz

Deze zomer hadden wij de parasol wel nodig tegen de hete tropenzon.
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 18 - Quiz

Welk stuk van de zin is de understatement?
Ik had een twee voor het proefwerk, ik had dus wel een paar foutjes gemaakt.

Slide 19 - Question ouverte

Ik had een twee voor het proefwerk, ik had dus wel een paar foutjes gemaakt.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement
D
litotes

Slide 20 - Quiz

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Gerard gaat dood van de honger.
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Die jongens hebben een glaasje te veel op.
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Jouw zusje is aan de stevige kant.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Na weer een complicatie deelde de arts mee dat ze 'op het ergste' voorbereid moesten zijn.
A
eufemisme
B
understatement
C
overdrijven

Slide 24 - Quiz

Dat kunnen ze nu wel zeggen, maar dat boek is zo slecht nog niet.
A
eufemisme
B
understatement
C
overdrijven

Slide 25 - Quiz

Het ziet er naar uit dat het een beetje geregend heeft gisteravond.
A
eufemisme
B
understatement
C
overdrijven

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Vidéo

Bij een metonymia worden twee dingen met elkaar vergeleken, die niet op elkaar lijken.
Er zijn 8 veel voorkomende metonymieën:

Slide 28 - Diapositive

1. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt het materiaal: 
"Het vriest flink, dus ik heb mijn ijzers alvast maar tevoorschijn gehaald."

Slide 29 - Diapositive

2. Je bedoelt de inhoud, maar noemt het voorwerp: 
"Zullen we een blikje kopen?"

Slide 30 - Diapositive

3. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt de maker: 
"Ik heb thuis een originele Van Gogh aan de muur hangen."

Slide 31 - Diapositive

4. Je bedoelt het geheel, maar noemt het deel: 
"Die snor deelt de ene na de andere bekeuring uit!"

Slide 32 - Diapositive

5. Je bedoelt het deel, maar noemt het geheel: 
"Nederland heeft gelukkig van Duitsland gewonnen!"

Slide 33 - Diapositive

6. Je bedoelt het meervoud, maar noemt het enkelvoud: 
"De vrouw gebruikt vaker make-up dan de man."

Slide 34 - Diapositive

7. Je bedoelt het bezit, maar noemt de bezitter: 
"De buren hebben lekkage." (Je bedoelt dat het huis van de buren lekt.)

Slide 35 - Diapositive

8. Je bedoelt een groep, maar noemt de leider: "Hitler rukte op naar de Russische grens."

Slide 36 - Diapositive

'Je brief glimlachte me toe'
Dit is een:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 37 - Quiz

De laatste loodjes wegen het zwaarst.

Dit is een:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 38 - Quiz

De hockeydames wonnen goud op de Spelen.
Dit is een...
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 39 - Quiz

Deze les is net zo leuk als een bezoek aan de Efteling.
Dit is een:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 40 - Quiz

Moskou reageert fel op de kritieken.

Dit is een:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personicatie
D
Metonymie

Slide 41 - Quiz

Wat vind je nog lastig aan de stijlfiguren?

Slide 42 - Question ouverte

aan de slag
HS 2 woordenschat
maken: opdracht 2, 3

Slide 43 - Diapositive

tijd over? spelling van getallen
HS 3 spelling: opdracht 1,2

Slide 44 - Diapositive