Kruisingen oefenen

Kruisingen TH3 M3

Oefenvragen voor kruisingen


1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Kruisingen TH3 M3

Oefenvragen voor kruisingen


Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Klopt het kruisingschema die bij de info hoort?
bruin = dominant
blauw = recessief
Rex = heterozygoot
Floor = blauwe ogen
A
Juist
B
Onjuist
C
Snap hier niets van

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Is er bij een kruising sprake van geslachtelijke voortplanting of van ongeslachtelijke voortplanting?
A
Geslachtelijke Voortplanting
B
Ongeslachtelijke Voortplanting

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Twee witte Leghorns worden met elkaar gekruist.
De stamboom geeft de resultaten van deze kruising weer.
Wat is het genotype van de ouders?
A
Beide hebben genotype AA
B
Beide hebben genotype aa
C
Beide hebben genotype Aa
D
Eén van beide heeft genotype AA, de ander Aa.

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De manx is een staartloze kat. De eigenschap staartloos is het gevolg van het dominante gen A. Voor fokkers van dit ras doet zich het volgende probleem voor: homozygoot staartloze jongen zijn niet levensvatbaar. Ze sterven voor de geboorte. Het genotype van een levende staartloze kat is Aa.
Hoe groot is de kans op levende staartloze katten bij een kruising tussen 2 staartloze katten.
A
100 %
B
50 %
C
67 %
D
75 %

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Een gen is een deel van een chromosoom met de erfelijke informatie voor één erfelijke eigenschap.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Uit de kruising van de bruinharige labrador reu (bb) en de zwartharige labradorteef (BB). ontwikkelen zich twee zwartharige labradors. De dieren in de F1 van deze kruising planten zich onderling voort.

Het genotype van de labradors in de F1 is :
A
BB en Bb
B
Bb
C
Bb en bb
D
BB, Bb en bb

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Onderlinge kruising van F1 = Hh x Hh
Er zullen in totaal 40 dieren in de F2 geboren worden. Hoeveel van deze dieren zullen naar verwachting zwartharig zijn? En hoeveel witharig?
A
zwart: 30 wit: 10
B
zwart: 20 wit: 20
C
zwart: 10 wit: 30
D
dit kun je niet weten

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke van deze kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?
A
RR x rr
B
RR x Rr
C
Rr x rr
D
Rr x Rr

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk van deze kruisingen kan een zielig kindje opleveren?
A
AA x AA
B
Aa x aa
C
Aa x Aa
D
AA x Aa

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

2 labradors gaan met elkaar paren. De een heeft een bruine vacht, de ander een blonde vacht. Bruin is dominant over blond. Beide honden zijn homozygoot. Wat is het genotype bij deze kruising?
A
AA x aa
B
Aa x AA
C
Aa x aa
D
Aa x Aa

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Klopt het kruisingschema?

A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Krullend haar (A) is dominant boven sluik haar (a). Wat is de fenotypeverhouding in de F1-fase, bij de kruising: AA X Aa?
A
75% krullend haar en 25% sluik haar
B
50% krullend haar en 50% sluikhaar
C
25% krullend haar en 75% sluik haar
D
100% krullend haar en 0% sluik haar

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij parkieten is het gen voor groene veerkleur (g) recessief t.o.v. gen voor rode veerkleur (G).
Uit welke kruising kunnen in de F1 zowel rode als groene parkieten ontstaan?
A
GG x Gg en GG x gg
B
Gg x gg en GG x Gg
C
Gg x gg en Gg x Gg
D
GG x gg en Gg x Gg

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een kind van twee gezonde ouders heeft een erfelijke aandoening. Het allel voor deze erfelijke aandoening moet dus aanwezig zijn bij de ouders. Het gen voor deze aandoening ligt op chromosoom 4.
Erft deze erfelijke ziekte dominant of recessief over of is dit niet te bepalen?
A
Dominant
B
Recessief
C
Niet te bepalen

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Bij mensen is het gen voor bruine ogen dominant over het gen van blauwe ogen. De vader van Juul en Jacques heeft blauwe ogen. Moeder heeft bruine ogen. Juul heeft blauwe ogen.

Hoe groot is de kans dat Jacques bruine ogen heeft?
Tip: Maak een kruisingsschema
A
0%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is geen erfelijke eigenschap?
A
oogkleur
B
krullend haar
C
zongebruinde huid
D
vaste oorlellen

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je hebt een konijn met genotype hh en een konijn met genotype HH. Welke van deze kruisingsschema's is goed voor onze kruising bij de konijnen?
A
B
C
D

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De kleur van erwten is een erfelijke eigenschap. Een bepaalde erwtenplant is opgegroeid uit een gele erwt. Hij wordt gekruist met een andere erwtenplant die ook is opgegroeid uit een gele erwt. Onder de nakomelingen uit deze kruising komen zowel gele als groene erwten voor.
Wat is het genotype van beide ouderplanten voor de kleur van de erwten waaruit ze zijn opgegroeid?
A
Beide planten zijn heterozygoot.
B
Beide planten zijn homozygoot.
C
De ene plant is heterozygoot en de andere homozygoot.

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


A
Kruising 1 x 2
B
Kruising 3 x 4
C
Kruising 5 x 6

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Paarse oren zijn dominant (A) over groene oren (a).
Welke verhouding fenotypen verwacht je bij de F1 nakomelingen van de kruising P = Aa x aa?
Maak een kruisingsschema!
A
3 paars : 1 groen
B
1 paars : 1 groen
C
1 paars : 3 groen
D
4 paars : 0 groen

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Erfelijk of niet?
Kort haar
A
erfelijk
B
niet erfelijk

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Erfelijk of niet?
Wipneus
A
erfelijk
B
niet erfelijk

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Erfelijk of niet?
Weinig rimpels op oudere leeftijd
A
erfelijk
B
niet erfelijk

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Uit de resultaten van één bepaalde
kruising is met zekerheid af te leiden,
dat het gen voor korte haren
dominant is. Welke kruising is dit?
A
kruising 1 x 2
B
kruising 3 x 4
C
kruising 5 x 6

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk genotype levert de kruising Aa x Aa?
A
AA en aa
B
Alleen Aa
C
AA, Aa en aa
D
Alleen AA

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dominant betekent bij erfelijkheid
A
Zwak. Kleine letter gebruiken
B
Zwak. Grote letter gebruiken
C
Sterk. Kleine letter gebruiken
D
Sterk. Grote letter gebruiken

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vraag 16
Cavia's kunnen zwartharig en witharig zijn. Zwart is dominant. Gegeven zijn de volgende vier kruisingen:

Bij welke van de kruisingen is de kans op een witte cavia het grootst?
A
heterozygoot X homozygoot dominant
B
homozygoot dominant X homozygoot recessief
C
homozygoot recessief X heterozygoot
D
heterozygoot X heterozygoot

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een anderen woord voor de erfelijke eigenschappen?
A
fenotype
B
genotype

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij kortvingerigheid zijn de vingers een stuk kleiner. Kortvingerigheid is erfelijk bepaald. Waar bevindt het erfelijke materiaal van kortvingerigheid zich?
A
alleen in de cellen van de vingers
B
alleen in de cellen van de handen
C
alleen in de cellen van de ledematen
D
in alle cellen van het lichaam

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Recessief betekent bij erfelijkheid
A
Zwak. Kleine letter gebruiken
B
Zwak. Grote letter gebruiken
C
Sterk. Kleine letter gebruiken
D
Sterk. Grote letter gebruiken

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een plant heeft bladeren die slap hangen.
Erfelijk of niet erfelijk?
A
erfelijk
B
niet erfelijk

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke van deze kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?
A
RR x rr
B
Rr x rr
C
RR x Rr
D
Rr x Rr

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke van deze kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?

(1 punt)
A
Rr x rr
B
RR x rr
C
RR x Rr 
D
Rr x Rr

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

BIj een dier zijn de volgende eigenschappen bekend:
A = krullend haar
a = sluik haar

Bij welke kruising is de kans het grootst op zoveel mogelijk jongen met sluik haar?
A
Aa x aa
B
Aa x Aa
C
AA x aa
D
AA x Aa

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Twee zwarte muizen worden gekruist. Ze krijgen 11 jongen, waarvan 9 met een zwarte en 2 met een witte vacht. Wat zijn de genotypen van de ouders?
(kruisingsschema's)
A
AA x AA
B
AA x aa
C
Aa xAa
D
aa Xaa

Slide 36 - Quiz

1. – zwart = dominant
- Zwarte ouders krijgen witte A a
nakomelingen (=aa). Dit kan alleen als beide heterozygoot zijn a Aa aa Antwoord C 

Het gen voor rechtsmondig is recessief. Uit welke kruising kun je dat met
zekerheid afleiden?
A
1
B
2
C
3

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke monohybride kruising zijn alle nakomelingen heterozygoot?
A
AA x aa
B
Aa x aa
C
Aa x Aa
D
AA x Aa

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke monohybride kruising kun je een kind krijgen met een ander fenotype dan beide ouders?
A
AA x aa
B
Aa x aa
C
Aa x Aa
D
AA x Aa

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de juiste kruising tussen persoon 4 en 5?
A
AA x AA
B
Aa x Aa
C
AA x aa

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de kruising tussen Monique en Kees?
A
AA x Aa
B
Aa x Aa
C
AA x aa

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij bananenvliegjes is het allel Q dominant over het allel q. Het allel R is dominant over het allel r. De genen zijn niet gekoppeld.
Bij welke van onderstaande kruisingen kunnen individuen ontstaan die homozygoot zijn voor beide recessieve allelen?
A
Qqrr x QQrr
B
QqRr x qqRR
C
qqRR x QQrr
D
QqRr x qqRr

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kruisingen oefenen

Slide 43 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions