9.1 en 9.2 Wat is criminaliteit? & Oorzaken van criminaliteit

Maatschappijleer 

CRIMINALITEIT 
Wat is criminaliteit?
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Maatschappijleer 

CRIMINALITEIT 
Wat is criminaliteit?

Slide 1 - Diapositive

Criminaliteit

Slide 2 - Carte mentale

9.1. Wat is criminaliteit?
Leerdoelen: Aan het eind van deze les kun jij:
  • uitleggen wanneer iets asociaal is en wanneer het om strafbaar gedrag gaat.
  • het verschil uitleggen tussen overtredingen en misdrijven.
  • uitleggen dat criminaliteit afhankelijk is van tijd en plaats.
  • uitleggen wat een rechtsstaat is.
  • een voorbeeld noemen van materiële schade en een voorbeeld van niet-materiële schade noemen.

Slide 3 - Diapositive

Wat valt er volgens jou onder criminaliteit?
Vind jij dit een misdrijf?

Slide 4 - Diapositive

Asociaal of strafbaar?
  • Je gedraagt je asociaal als je geen rekening houdt met anderen.
  • We hebben het over strafbaar gedrag als je wetsregels overtreedt. 
  • Een delict is een strafbaar feit (dus als je de wet overtreed).
Je kunt uitleggen wanneer iets asociaal is en wanneer het om strafbaar gedrag gaat.

Slide 5 - Diapositive

Overtreding 

  • Minder ernstige strafbare feiten.
  • Wordt meestal met een boete afgedaan.
  • Bijvoorbeeld: door rood rijden, je afval op straat gooien, vissen zonder vispas, zwartrijden, wildplassen. 
  Misdrijf 

  • Ernstige strafbare feiten.
  • Altijd een officier van justitie bij betrokken.
  • Bijvoorbeeld: rijden onder invloed, mishandeling, drugshandel, diefstal, moord.
Je kunt het verschil uitleggen tussen overtredingen en misdrijven.

Slide 6 - Diapositive

Misdrijf, overtreding of asociaal? Zonder licht fietsen
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 7 - Quiz

Misdrijf, overtreding of asociaal?
Een spijkerbroek stelen
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 8 - Quiz

Misdrijf, overtreding of asociaal?
Dronken naar huis wandelen
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 9 - Quiz

Misdrijf, overtreding of asociaal?
Iemand in elkaar slaan
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 10 - Quiz

Misdrijf, overtreding of asociaal:
Voordringen bij de kassa
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 11 - Quiz

Opgepakt voor een misdrijf?
- Je wordt verhoord en moet soms langer op het bureau blijven
- Soms volgt er een rechtszaak; bij veroordeling gelden zwaardere straffen
- Als je ouder dan 12 jaar bent, krijg je een strafblad

Slide 12 - Diapositive

Wanneer ben je een crimineel?
Niet iedereen die een overtreding begaat, is meteen crimineel. Meestal noem je iemand crimineel wanneer er sprake is van een misdrijf.

  • Criminaliteit: Alle misdrijven zoals die in de wet staan

Slide 13 - Diapositive

Afhankelijk van tijd en plaats


Wat wel of niet strafbaar is, verschilt per tijd en plaats

Een paar voorbeelden:
  • Plaats: In Nederland mogen jongeren vanaf 18 jaar alcohol kopen, in Malta en Duitsland mag dat als je 16 bent. 
  • Tijd: Vroeger hadden we geen wetten voor internetcriminaliteit.  Die zijn er nu wel.
Het Wetboek van Strafrecht wordt daarom soms aangepast aan nieuwe wensen.
Je kunt uitleggen dat criminaliteit afhankelijk is van tijd en plaats.

Slide 14 - Diapositive

Rechtsstaat
Nederland is een rechtsstaat.  Een aantal belangrijke zaken zijn vastgelegd: Burgers én overheid moeten zich aan de wet houden en krijgen straf als ze dat niet doen.

  • Iemand kan alleen straf krijgen als hij iets doet wat strafbaar is volgens het wetboek van strafrecht = legaliteitsbeginsel
  • Burgers hebben grondrechten
  • Er is onafhankelijke rechtspraak > de machten zijn gescheiden
 
De politie mag daarom bijvoorbeeld niet zonder reden je huis doorzoeken. 

Je kunt uitleggen wat een rechtsstaat is.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Rechtsstaat
Een staat waarin recht wordt gesproken volgens wetten die van te voren zijn bepaald

Slide 17 - Diapositive

Slapeloze nachten
Criminaliteit veroorzaakt veel schade bij burgers. We onderscheiden twee soorten schade:
  • Materiële schade:  schade die je kunt berekenen in geld (een ingeslagen winkelruit bijvoorbeeld)
  • Niet-materiële schade: gevolgen die je niet in geld kunt uitdrukken (angst voor een nieuwe inbraak bijvoorbeeld)
Je kan een voorbeeld noemen van materiële schade en een voorbeeld van niet-materiële schade noemen.

Slide 18 - Diapositive

Een rechtsstaat is een land waar:
A
de rechters de belangrijkste beslissingen nemen.
B
de rechten van verdachten en gevangenen in wetten geregeld zijn.
C
de rechters de rechten van gevangenen en verdachten bepalen.
D
de politie zich niet aan de wet hoeft te houden.

Slide 19 - Quiz

Stel, je bent overvallen en je durft niet goed meer alleen over straat te gaan. Dat is een voorbeeld van:
A
materiële schade.
B
asociaal gedrag.
C
veelvoorkomende criminaliteit.
D
niet-materiële schade.

Slide 20 - Quiz

Een voorbeeld van immateriële schade is:
A
’s avonds niet alleen over straat durven.
B
een beschadigde fiets.
C
een opengebroken auto.
D
een extra slot op de achterdeur.

Slide 21 - Quiz

Zelfstandig werken
- Lees pagina 138 en 139 in je boek
- Maak op je laptop de opdrachten die horen bij paragraaf 9.1 

Slide 22 - Diapositive

9.1. Wat is criminaliteit?
Leerdoelen: Aan het eind van deze les kun jij:
  • uitleggen wanneer iets asociaal is en wanneer het om strafbaar gedrag gaat.
  • het verschil uitleggen tussen overtredingen en misdrijven.
  • uitleggen dat criminaliteit afhankelijk is van tijd en plaats.
  • uitleggen wat een rechtsstaat is.
  • een voorbeeld noemen van materiële schade en een voorbeeld van niet-materiële schade noemen.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

9. 2. Oorzaken van criminaliteit

Slide 25 - Diapositive

Herhalen H1
Leerdoelen: Aan het eind van deze les kun jij:
  • uitleggen wanneer iets asociaal is en wanneer het om strafbaar gedrag gaat.
  • het verschil uitleggen tussen overtredingen en misdrijven.
  • uitleggen dat criminaliteit afhankelijk is van tijd en plaats.
  • uitleggen wat een rechtsstaat is.
  • een voorbeeld noemen van materiële schade en een voorbeeld van niet-materiële schade noemen.

Slide 26 - Diapositive

Leerdoelen bij 9.2: 
Je kan: 
  • uitleggen wat de risicofactoren voor crimineel gedrag zijn.
  • uitleggen welke maatschappelijke omstandigheden crimineel gedrag kunnen versterken.
  • Opvallende groepen binnen de criminaliteit opnoemen.
  • uitleggen waarom politiecijfers over criminaliteit niet altijd betrouwbaar zijn.

Slide 27 - Diapositive

Risicofactoren
Er zijn verschillende factoren die ervoor zorgen dat iemand verhoogde kans heeft om crimineel gedrag te vertonen.

Risicofactoren: De omstandigheden die de kans op crimineel gedrag vergroten.

We bespreken in deze paragraaf 5 risicofactoren

Slide 28 - Diapositive

Risicofactoren
Wanneer er sprake is van de volgende factoren wordt de kans op misdaad groter:
  • een slechte opvoeding.
  • groepsdruk van vrienden.
  • alcohol of drugs.
  • spijbelen of schooluitval.
  • biologische factoren zoals psychische stoornissen.



Let op! Dit zijn alleen factoren die de kans verhogen. In de meeste gevallen leiden de factoren niet tot crimineel gedrag.

Slide 29 - Diapositive

Maatschappelijke omstandigheden
Naast persoonlijke kenmerken zijn er ook algemene (maatschappelijke) omstandigheden die crimineel gedrag beïnvloeden:
  • In wijken waar mensen weinig geld hebben en slechte leefomstandigheden zijn, is er vaker meer criminaliteit. 
  • Er gelden minder strenge normen dan vroeger.
  • Er is minder sociale controle dan vroeger. Hierdoor is de pakkans kleiner geworden.

MA omstandigheden

Slide 30 - Diapositive

Opvallende groepen
Bepaalde groepen in de samenleving komen vaker voor in de misdaadstatistieken, zoals:
  • Jongens en mannen (95% van de gevangenen zijn man).
  • Jongeren tussen de 16 en 23.
  • Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.

Opvallend

Slide 31 - Diapositive

Criminaliteit naar leeftijdscategorie

Slide 32 - Diapositive

Wat zeggen politiecijfers?
Politiecijfers geven een beeld van de criminaliteit in een land. Toch kun je deze cijfers niet helemaal vertrouwen:
  • Niet iedereen doet aangifte.
  • Politie geeft soms voorrang aan bepaalde zaken.
Politiecijfers

Slide 33 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van een misdrijf?
A
Zonder kaartje in de tram zitten.
B
20 kilometer per uur te hard rijden met de auto.
C
Een flesje bier uit de supermarkt stelen.
D
Door een rood verkeerslicht rijden.

Slide 34 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Wat asociaal gedrag is, staat beschreven in wetten.
2. Strafbaar gedrag houdt in dat je wetsregels overtreedt.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 35 - Quiz

Aan de slag:
Maak de opdrachten van 9.1 en 9.2 op je laptop.

Pagina 138 t/m 141 in je boek horen hierbij.


Slide 36 - Diapositive

Leerdoelen bij 9.2: 
Je kan: 
  • uitleggen wat de risicofactoren voor crimineel gedrag zijn.
  • uitleggen welke maatschappelijke omstandigheden crimineel gedrag kunnen versterken.
  • Opvallende groepen binnen de criminaliteit opnoemen.
  • uitleggen waarom politiecijfers over criminaliteit niet altijd betrouwbaar zijn.

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Vidéo