Criminaliteit P12

1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Doelen P1

01> Je kan vertellen wat het verschil is tussen asociaal en strafbaar gedrag.
-02 Je kan vertellen wat het verschil is tussen een overtreding en een misdrijf EN je kan vertellen of iets een misdrijf of overtreding is.
03> Je kan vertellen wat 'criminaliteit' is.
04> Je kan vertellen over de plaats- en tijdgebondenheid van criminaliteit.
05> Je kan vertellen wat een rechtsstaat is.
06> Je kan vertellen wat (niet-)materiele gevolgen van criminaliteit zijn. 


Doelen P2

07> Je kan de 5 INDIVIDUELE risicofactoren omtrent criminaliteit noemen.
08> Je kan de 2 MAATSCHAPPELIJKE omstandigheden van criminaliteit noemen.
09> Je kan de 3 groepen noemen die vaker voorkomen in de criminaliteitscijfers.

10> Je kan vertellen waarom politiecijfers niet altijd een goed beeld geven van criminaliteit.

Slide 2 - Diapositive

Hoe zou je criminaliteit het best kunnen omschrijven?

Slide 3 - Question ouverte

01> Je kan vertellen wat het verschil is tussen asociaal en strafbaar gedrag.
Asociaal gedrag: Gedrag waarbij je geen rekening houdt met anderen.

Strafbaar gedrag: Gedrag waarbij je wetsregels (wetten) overtreedt.

Slide 4 - Diapositive

Asociaal of strafbaar gedrag?
Je gooit een flesje drinken op de grond.
A
asociaal gedrag
B
strafbaar gedrag

Slide 5 - Quiz

Asociaal of strafbaar gedrag?
Je laat een scheet in de bus
A
asociaal gedrag
B
strafbaar gedrag

Slide 6 - Quiz

Asociaal of strafbaar gedrag?
Je steekt je middelvinger op in het verkeer.
A
asociaal gedrag
B
strafbaar gedrag

Slide 7 - Quiz

Asociaal of strafbaar gedrag?
Je rijdt door rood.
A
asociaal gedrag
B
strafbaar gedrag

Slide 8 - Quiz

-02 Je kan vertellen wat het verschil is tussen een overtreding en een misdrijf EN je kan vertellen of iets een misdrijf of overtreding is.

Een overtreding is een minder erg strafbaar feit.
> Je krijgt hiervoor een waarschuwing, boete, taakstraf of zit in hechtenis (max 1jr)
> Medeplichtigheid of poging tot is NIET strafbaar.
> Hiervoor krijg je geen strafblad.

Geheugensteuntje: 'Mag niet, maar doen we wel eens.'

 





Een misdrijven is een ernstig strafbaar feit.

> Je krijgt hiervoor hogere straffen. Voorbeelden zijn: taakstraf en gevangenisstraf
> Medeplichtigheid of poging tot is WEL strafbaar.
> Hierdoor krijg je (indien bewezen) een strafblad. Lastig als je later een VOG* wilt voor je werk.
*Verklaring omtrent goed gedrag

Slide 9 - Diapositive

Overtreding of misdrijf?
Je sloopt een bushokje.
A
overtreding
B
misdrijf

Slide 10 - Quiz

Overtreding of misdrijf?
Je hebt geen licht aan op de fiets.
A
overtreding
B
misdrijf

Slide 11 - Quiz

Overtreding of misdrijf?
Je vervoert drugs.
A
overtreding
B
misdrijf

Slide 12 - Quiz

03> Je kan vertellen wat 'criminaliteit' is.
Hoe zou je criminaliteit het best kunnen omschrijven?

Slide 13 - Question ouverte

04> Je kan vertellen over de plaats- en tijdgebondenheid van criminaliteit.

Plaatsgebondenheid:
> Wat strafbaar is, is gebonden aan de plaats. In Nederland zijn andere zaken strafbaar dan in andere landen.  (Castellammare di Stabia)
Tijdgebondenheid:
> Wat strafbaar is, ligt aan de tijd waarin men leeft. (vroeger)

Slide 14 - Diapositive

Tijd- of plaatsgebondenheid?
Je wordt gestraft, omdat je alcohol drinkt in Brunei.
A
tijdgebondenheid
B
plaatsgebondenheid

Slide 15 - Quiz

Tijd- of plaatsgebondenheid?
Sinds 2001 mogen homoseksuele stellen trouwen.
A
tijdgebondenheid
B
plaatsgebondenheid

Slide 16 - Quiz

Tijd- of plaatsgebondenheid?
Kinderen vanaf 5 jaar MOETEN naar school.
A
tijdgebondenheid
B
plaatsgebondenheid

Slide 17 - Quiz

'Het misdrijf vond plaats om half 8 in de avond.'
A
tijdgebondenheid
B
plaatsgebondenheid
C
geen van beide

Slide 18 - Quiz

'Het misdrijf vond plaats in de club NOA.'
A
tijdgebondenheid
B
plaatsgebondenheid
C
geen van beide

Slide 19 - Quiz

05> Je kan vertellen wat een rechtsstaat is.
Wat is een rechtsstaat?

Slide 20 - Question ouverte

05> Je kan vertellen wat een rechtsstaat is.

Nederland is een rechtsstaat.
> De overheid moet zich ook een rechten en plichten houden.
Vb. de politie mag je niet zomaar aanhouden.
Vb. je hebt recht op een advocaat.

Slide 21 - Diapositive

06> Je kan vertellen wat (niet-)materiele gevolgen van criminaliteit zijn.

Materiele schade: Schade die uit te drukken is in geld.

Immateriele/ niet-materiele schade: Schade die niet uit te drukken is in geld.

Slide 22 - Diapositive

Materiele of niet-materiele schade
A
materiele schade
B
niet-materiele schade

Slide 23 - Quiz

Materiele of niet-materiele schade
Je durft na een overval 's avonds niet meer over straat
A
materiele schade
B
niet-materiele schade

Slide 24 - Quiz

Materiele of niet-materiele schade
Het fotolijstje dat je van je oma had gekregen is gestolen
A
materiele schade
B
niet-materiele schade

Slide 25 - Quiz

Materiele of niet-materiele schade
Door de inbraak is de ruit kapot, die moet gemaakt worden voor E100.
A
materiele schade
B
niet-materiele schade

Slide 26 - Quiz

EINDE PARAGRAAF 1

Slide 27 - Diapositive

07> Je kan de 5  INDIVIDUELE risicofactoren omtrent criminaliteit noemen.
1: Slechte opvoeding
2: Groepsdruk
3: Alcohol of drugs
4: Spijbelen of schooluitval
5: Biologische factoren

Slide 28 - Diapositive

Welke risicofactor herken je?
Je ouders geven aan dat je best na de avondklok op straat mag zijn.
A
slechte opvoeding
B
groepsdruk
C
spijbelen
D
alcohol of drugs

Slide 29 - Quiz

Welke risicofactor herken je?
Je sloopt het bushokje, omdat er mensen bij zijn.
A
slechte opvoeding
B
groepsdruk
C
spijbelen
D
alcohol of drugs

Slide 30 - Quiz

Welke risicofactor herken je?
Je hebt met je vrienden gedronken en raakt slaags met een andere groep.
A
slechte opvoeding
B
groepsdruk
C
spijbelen
D
alcohol of drugs

Slide 31 - Quiz

Welke risicofactor herken je?
Je verveelt je in de stad en steelt daarom iets uit een winkel.
A
slechte opvoeding
B
groepsdruk
C
spijbelen
D
alcohol of drugs

Slide 32 - Quiz

08> Je kan de 2 MAATSCHAPPELIJKE omstandigheden van criminaliteit noemen.


Normvervaging> de normen (=regels) worden minder streng.

Minder sociale controle (=op elkaar letten), waardoor de pakkans (kans om gepakt te worden) kleiner wordt.

Slide 33 - Diapositive

Welke maatschappelijke oorzaak?
Je woont in de stad, niemand zegt er wat van als jij 's avonds met een tv over straat loopt.
A
normvervaging
B
minder sociale controle

Slide 34 - Quiz

Welke maatschappelijke oorzaak?
Je fiets is gestolen, dus jij pakt een andere fiets zonder slot.
A
normvervaging
B
minder sociale controle

Slide 35 - Quiz

Welke maatschappelijke oorzaak?
Je houdt je minder goed aan de coronaregels dan vorig voorjaar.
A
normvervaging
B
minder sociale controle

Slide 36 - Quiz

09> Je kan de 3 groepen noemen die vaker voorkomen in de criminaliteitscijfers.

Jongens/ mannen

Jongeren (tussen 16-23)

Niet-westerse allochtonen

Slide 37 - Diapositive

Jongens en mannen

Jongens en mannen komen meer voor in de criminaliteitscijfers.

Slide 38 - Diapositive

Waarom zouden mannen/jongens meer in aanraking komen met criminaliteit dan vrouwen/meisjes?

Slide 39 - Question ouverte

Jongeren (16-23 jr)

Slide 40 - Diapositive

Waarom zouden jongeren vaker voorkomen in de criminaliteitscijfers?

Slide 41 - Question ouverte

Niet-westerse allochtonen

Slide 42 - Diapositive

Waarom zouden niet-westerse allochtonen vaker een misdrijf plegen?

Slide 43 - Question ouverte

10> Je kan vertellen waarom politiecijfers niet altijd een goed beeld geven van criminaliteit.


Cijfers worden beinvloed door:
> Wat de politie opzoekt
> Wat er aangegeven wordt
> Vooroordelen/ stereotypering

Slide 44 - Diapositive

EINDE PARAGRAAF 2

Slide 45 - Diapositive

Doelen P1

01> Je kan vertellen wat het verschil is tussen asociaal en strafbaar gedrag.
-02 Je kan vertellen wat het verschil is tussen een overtreding en een misdrijf EN je kan vertellen of iets een misdrijf of overtreding is.
03> Je kan vertellen wat 'criminaliteit' is.
04> Je kan vertellen over de plaats- en tijdgebondenheid van criminaliteit.
05> Je kan vertellen wat een rechtsstaat is.
06> Je kan vertellen wat (niet-)materiele gevolgen van criminaliteit zijn. 


Doelen P2

07> Je kan de 5 INDIVIDUELE risicofactoren omtrent criminaliteit noemen.
08> Je kan de 2 MAATSCHAPPELIJKE omstandigheden van criminaliteit noemen.
09> Je kan de 3 groepen noemen die vaker voorkomen in de criminaliteitscijfers.

10> Je kan vertellen waarom politiecijfers niet altijd een goed beeld geven van criminaliteit.

Slide 46 - Diapositive

Vrijdag:
3B: 9.00-10.00 
3C: 10.00-11.00 (eten tijdens gastles)
3D: 11.00-12.00 
*Inleveren PO werk voor 23.59
*Politiek herkansen kan nog 2,5 week
*Weektaak ma niet gemaakt? Geen her criminaliteit (= laatste toets die te herkansen is)

Slide 47 - Diapositive

Overtreding of misdrijf?
Je steelt een pakje kauwgom uit de supermarkt.
A
overtreding
B
misdrijf

Slide 48 - Quiz