H4 Thema 5 Basisstof 5 Neurale regulatie

Thema 5 Basisstof 5

Impulsgeleiding
HAVO4
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Thema 5 Basisstof 5

Impulsgeleiding
HAVO4

Slide 1 - Diapositive

Sleep ieder onderdeel naar de juiste plek.
Axon
Dendriet
Cellichaam
Synaps
Myelineschede

Slide 2 - Question de remorquage

Hoe wordt een impuls doorgegeven tussen twee zenuwcellen?
A
Via hormonen die binden aan receptoren
B
Via een elektrisch signaal
C
Via neurotransmitters die binden aan receptoren
D
Via eiwitten op de celmembraan

Slide 3 - Quiz

Leerdoelen
  1. Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt 
  2. Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt

Slide 4 - Diapositive

Leestijd
Lezen blz. 36 - 37

  • Rustpotentiaal
  • Impulsgeleiding 

  • Afbeelding 39, 40
timer
5:00

Slide 5 - Diapositive

Impulsgeleiding
  • Vindt plaats door ionkanalen:
  1. Natrium-kanaal 
  2. Kalium-kanaal
  3. Natrium-kalium pomp

Slide 6 - Diapositive

Rustpotentiaal
  • Potentiaal = Elektrische lading die staat op het membraan 
  • De lading komt tot stand door de verdeling van ionen binnen en buiten de cel 
  • Binnenin de cel bevinden zich minder ionen met een positieve lading en zijn er ook nog ionen met een negatieve lading
  • De rustpotentiaal is daarom negatief -> -70 miliVolt (mV)

Slide 7 - Diapositive

Een zenuwcel in rust
  • Buiten de cel veel natrium
  • In de cel veel kalium 
  • De kanalen staan dicht
  • De concentraties kalium en natrium worden in stand gehouden door de natrium-kalium pomp
  • Rustpotentiaal = -70 miliVolt (mV)

Slide 8 - Diapositive

Impulsgeleiding
  • Een impuls in een zenuwcel begint als er
    neurotransmitters binden aan de receptor
    in de synaptische spleet
  • Dit leidt tot het 1 voor 1 opengaan van de ionkanalen
  • Het opengaan van ionkanalen zorgt voor transport
    van positief geladen ion over het membraan waardoor
    het potentiaal van het membraan veranderd.
  • Iedere zenuwcel heeft een drempelwaarde: Als de potentiaal hoger wordt dan -50 mV ontstaat er een impuls
  • De afbeelding rechts laat zien wat er gebeurt met het membraanpotentiaal zodra een impuls plaatsvindt. 

Slide 9 - Diapositive

Een impuls stap 1:
rustfase
  • De zenuwcel is in rust
  • Het natriumkanaal en het kaliumkanaal zijn allebei dicht
  • Potentiaal = -70 mV

Slide 10 - Diapositive

Een impuls stap 2:
depolarisatie
  • Zodra de zenuwcel wordt geprikkeld door het binden van neurotransmitters gaan de natriumkanalen eerst open
  • Natrium gaat van buiten de cel naar binnen
  • Hierdoor stijgt de membraanpotentiaal

Slide 11 - Diapositive

Een impuls stap 3:
repolarisatie
  • Zodra het membraanpotentiaal over de 0 gaat gaan de kaliumkanalen open
  • Kalium gaat van binnen de cel naar buiten, hierdoor daalt de membraanpotentiaal weer
  • Het natriumkanaal gaat weer dicht

Slide 12 - Diapositive

Een impuls stap 4:
hyporpolarisatie
  • Het kaliumkanaal sluit langzaam t.o.v. het natriumkanaal, daardoor daalt de potentiaal tijdelijk onder de -70 mV naar -90 mV

Slide 13 - Diapositive

Een impuls stap 5:
rustfase
  • Uiteindelijk sluiten ook de kaliumkanalen weer en is het rustpotentiaal weer hersteld

Slide 14 - Diapositive

Na de impuls
  • Na de impuls is er veel kalium de cel uit gegaan en veel natrium de cel ingegaan
  • Het normale evenwicht is andersom 
  • De natrium-kaliumpomp hersteld het normale evenwicht door kalium de cel in te pompen en natrium uit

Slide 15 - Diapositive

Wat is de verdeling van ionen binnen en buiten de cel voordat een impuls plaats heeft gevonden?
A
Veel kalium buiten de cel en veel natrium binnen de cel
B
Veel natrium buiten de cel en veel kalium binnen de cel
C
Veel natrium en kalium buiten de cel en veel negatieve ionen binnen de cel
D
Veel natrium en kalium binnen de cel en veel negatieve ionen buiten de cel

Slide 16 - Quiz

Wat is de verdeling van ionen nadat een impuls net heeft plaatsgevonden?
A
Veel natrium binnen de cel en veel kalium buiten de cel
B
Veel kalium in de cel en veel natrium buiten de cel
C
Veel kalium en natrium binnen de cel
D
Veel natrium en kalium buiten de cel

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Question de remorquage

Leestijd
Lezen blz. 37 - 39
  • Impulssterkte en impulsfrequentie 
  • Impulsgeleiding in een
    ongemyeliniseerde uitloper
  • Sprongsgewijze impulsgeleiding

  • Afbeelding 41, 42, 43
timer
5:00

Slide 19 - Diapositive

Impulssterkte en impulsfrequentie
  • Of een impuls wordt doorgegeven of niet is afhankelijk van de impulssterkte en frequentie
  • Bij een zwakke prikkel wordt de -50 mV drempelwaarde niet behaald en blijven de meeste ionkanalen dicht. De impuls wordt dus niet doorgegeven
  • Hoe grootte van het verschil in membraanpotentiaal is de impulssterkte 
  • Het aantal impulsen achter elkaar is de impulsfrequentie

Slide 20 - Diapositive

Impulsfrequentie
  • Je lichaam vertaalt prikkels naar impulsen. Hoe sterker de prikkel is hoe meer impulsen er worden gegenereerd
  • Bijvoorbeeld: Een heel hard geluid = heel veel impulsen per seconde. Een zacht geluid = een paar impulsen per sconde

Slide 21 - Diapositive

Het nut van een myelineschede
  • Impulsen worden geleid door het opengaan
    van ionkanalen
  • Ionkanalen reageren op de elektrische lading 
  • Als op plaats P de ionkanalen opengaan
    ontstaat er een impuls
  • Het opengaan zorgt voor een verandering in
    elektrische lading op plaats Q
  • Hierdoor gaan op plaats Q de ionkanalen open
  • Op deze manier wordt een impuls stapsgewijs
    doorgegeven over het hele axon

Slide 22 - Diapositive

Het nut van een myelineschede
  • Stapsgewijze impulsgeleiding is echter best wel traag
  • Myelineschedes (cellen van Schwann) zorgen ervoor dat een impuls sprongsgewijs kan worden doorgegeven
  • Hierdoor wordt de impulsgeleiding veel sneller (50x zo snel)

Slide 23 - Diapositive

In welke situatie is de
prikkelsterkte het grootst?
A
Een meisje loopt langs en je ruikt vaag de geur van haar parfum
B
Je loopt langs de bakker en ruikt sterk de geur van versgebakken broodjes
C
De prikkelsterkte is bij voorbeeld A en B gelijk

Slide 24 - Quiz

In welke situatie is de
impulssterkte het grootst?
A
Een meisje loopt langs en je ruikt vaag de geur van haar parfum
B
Je loopt langs de bakker en ruikt sterk de geur van versgebakken broodjes
C
De impulssterkte is bij voorbeeld A en B gelijk

Slide 25 - Quiz

Leestijd
Lezen blz. 40 - 41

  • Neurotransmitters en
    impulsoverdracht

  • Afbeelding 46
timer
2:00

Slide 26 - Diapositive

In welke situatie is de
impulsfrequentie het grootst?
A
Een meisje loopt langs en je ruikt vaag de geur van haar parfum
B
Je loopt langs de bakker en ruikt sterk de geur van versgebakken broodjes
C
De impulsfrequentie is bij voorbeeld A en B gelijk

Slide 27 - Quiz

Bij mensen met MS (multipele sclerose) zijn de myelinescheden van axonen beschadigd.
Daardoor verloopt de impulsgeleiding veel langzamer.
Leg dit uit.

Slide 28 - Question ouverte

De start van een impuls (1)
  • Impulsen worden tussen zenuwcellen overgegeven door neurotransmitters
  • Neurotransmitters binden aan receptoren
  • Deze receptoren zijn ionkanalen die open gaan zodra een neurotransmitter eraan bindt
  • Het opengaan van deze receptor ionkanalen zorgt ervoor dat er een verandering optreedt in elektrische lading

Slide 29 - Diapositive

De start van een impuls (2)
  • Verandert de elektrische lading naar boven de -50 mV dan is de drempelwaarde bereikt en gaan de normale ion-kanalen ook open
  • Als de neurotransmitter los laat gaan receptor ionkanalen weer dicht en stopt de impuls

Slide 30 - Diapositive

Wat betekent gewenning wanneer we praten over medicijnen, drugs en/of alcohol?
A
Je begint het steeds fijner te vinden.
B
Je gaat het steeds normaler vinden.
C
Je zenuwstelsel reageert niet meer zoals het hoort.
D
Je hebt steeds meer nodig om hetzelfde effect te bereiken.

Slide 31 - Quiz

Effect drugs, medicijnen en gif
Neurotransmitters kunnen stimulerend of remmend effect op een proces hebben
Drugs / pijnstillers / gif werken in op dit systeem!

Voorbeelden:
  • XTC: serotonine "dump"
  • Morfine: concurrentie op pijnreceptoreiwitten
  • Botuline: acetylcholine wordt niet vrijgegeven
    → geen spierspanning

Verslaving: Impulsoverdracht gebeurt niet / minder zonder de stof
Gewenning: steeds meer van de stof nodig om hetzelfde effect te bereiken

Slide 32 - Diapositive

Huiswerk

Bestudeer Basisstof 5

Maak opdracht 36 t/m 42

Slide 33 - Diapositive