H20 Vermogensstructuur, risico en afdekking

H20 Vermogensstructuur, risico en afdekking  
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 31 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

H20 Vermogensstructuur, risico en afdekking  

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe de financiële structuur van een onderneming tot stand komt
  • Je kunt de financieringsregels uitleggen en beoordelen of een onderneming deze juist heeft toegepast 
  • Je kunt het hefboomeffect uitleggen en berekenen
  • Je kunt uitleggen waarom ondernemingen off-balance financieringen aangaan en berekenen of dit een financieel voordelige keuze is
  • Je kunt het begrip solvabiliteit en het belang van een goede solvabiliteit uitleggen

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

         Financiële structuur
Kapitaalstructuur
Vermogensstructuur

Slide 4 - Diapositive

           Financiële structuur
Kapitaalstructuur
Vermogensstructuur
Doel: risico betalingsproblemen voorkomen 

Hoe: kapitaal en vermogen op elkaar aan laten sluiten



Financieringsregels



Slide 5 - Diapositive

Hefbomen
Hefboom EV/VV: als lenen minder rente kost dan een investering aan rendement oplevert is het voordelig om maximaal te financieren. 

Risico?
  • Als rendement achterblijft dan lopen de renteverplichtingen door en kunnen betalingsproblemen ontstaan


Slide 6 - Diapositive

Hefbomen
Hefboom constante kosten/ variabele kosten: een onderneming met veel vaste activa heeft vaak hogere constante kosten. Een kleine verandering in afzet heeft vaak onevenredig grote impact op winst. (zie voorbeeld 20.1)




Slide 7 - Diapositive

Opgave 20.1 A/D + 20.2 maken
timer
12:00

Slide 8 - Diapositive

Opgave 20.1 A/D

Slide 9 - Diapositive

Opgave 20.2

Slide 10 - Diapositive

Opgave 20.2

Slide 11 - Diapositive

Off-balance financiering 
Doel: je kunt off-balance financiering beschrijven en er voorbeelden van noemen.

Off-balance financiering: beschikken over activa zonder dat je eigenaar bent. Je ziet de activa niet op de balans terug.

Solvabiliteitseis: verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen. Te veel vreemd vermogen, dan weinig kans. Waarom?


Slide 12 - Diapositive

Vormen off-balance "financiering":

  • Factoring: overdragen van vorderingen op debiteuren
  • Consignatievoorraad: de voorraden in het magazijn blijven eigendom van de leverancier tot aan verkoop of verbruik.
  • Cloudoplossingen: hard- en software niet kopen, maar uitbesteden en betalen naar gebruik

Slide 13 - Diapositive

Opgave 20.4

Slide 14 - Diapositive

Opgave 20.4
  • C) 360.000/0,08 = € 4.500.000

Slide 15 - Diapositive

Opgave 20.4
  • C) 360.000/0,08 = € 4.500.000

  • d) € 360.000 - 0,08 x 4.350.000 = € 12.000
  • e) € 12.000/0,08 = € 150.000

Slide 16 - Diapositive

Solvabiliteitseis 
Solvabiliteitseis = verhouding EV/VV
  • Hoe hoger VV, hoe hoger risico financier, hoe hoger de gevraagde rente.
  • Alternatief: leasing kapitaalgoederen

Slide 17 - Diapositive

Opgave 20.6 en 20.7 maken
timer
10:00

Slide 18 - Diapositive

Huiswerk opgave 20.6 en 20.7
Nakijken 

Slide 19 - Diapositive

Opgave 20.6
  • a. Verkopen op rekening = 0,7 x 3.600.000 = € 2.520.000
  • b. Factoorkosten = 0,02 x 0,8 x 2.520.000 = € 40.320
  • c. Verschil = 40.320 - 36.000 - 0,01 x 0,8 x 2.520.00 = - € 15.840 (voordeel)
  • d. Liquide middelen zijn sneller beschikbaar 

Slide 20 - Diapositive

Opgave 20.7
  • a. Leasekosten = 150.000 x 1,09^-1 + 100.000 x 1,09^-2 + 75.000 x 1,09^-3 + 50.000 x 1,09^-4 = € 315.118. Dit is meer dan de koopsom van € 300.000 dus Stolse BV kiest voor koop
  • b. Onvoldoende vermogen beschikbaar of niet mogelijk om te lenen

Slide 21 - Diapositive

Paragraaf 20.4
Doel: 
1. Uitleggen dat met opties en termijncontracten risico's worden afgedekt.
2. De risico's van opties en termijncontracten risico's analyseren.

Slide 22 - Diapositive

Termijncontract
Een termijncontract of future is een overeenkomst om iets te kopen of te verkopen tegen een vooraf afgestelde prijs op een bepaald moment.

Verschil met een optie: optie is een recht, termijncontract een verplichting.

Wordt veel gebruik van gemaakt bij grondstoffen en op de valutamarkt.

Slide 23 - Diapositive

Margin call
Om te zorgen dat partijen zich aan een contract houden, wordt vaak een onderpand gevraagd. Dit is een margin call

Slide 24 - Diapositive

Renterisico
Het risico van rentestijgingen en -dalingen kan met een rentetermijncontract worden verminderd. Een veel gebruikte vorm is de interestwap. -> interest ruilen.

Slide 25 - Diapositive

Zelftoets Z 20.1 
a. 1.500.000 + 400.000 + 800.000 + 300.000 = € 3.000.000
b. 3.000.000 - 120.000 = € 2.880.000

timer
5:00

Slide 26 - Diapositive

Zelftoets Z 20.1 
  • c. rentabiliteitswaarde en discounted cashflowmethode
  • d. alles is mogelijk, indien juist beargumenteerd

  1. Intrinsieke waarde 
  2. Liquidatiewaarde 
  3. Rentabiliteitswaarde (winst na belasting/i)
  4. Discounted cashflow methode ((nettowinst + afschrijvingen)/i)
  5. Marktwaarde

Slide 27 - Diapositive

Zelftoets Z 20.2 
Twee nieuwe begrippen:
  • IJzeren voorraad = de voorraad waarover de onderneming altijd moet kunnen beschikken 
  • Debiteurenkern = het bedrag wat altijd onder debiteuren open zal staan

  • Gevolg: bedrag ijzeren voorraad en debiteurenkern rekenen we niet tot vlottende activa bij de toetsing of aan de financieringsregels wordt voldaan
timer
5:00

Slide 28 - Diapositive

Zelftoets Z 20.2 
  • a. Permanent: Ja, want EV > Vaste activa 
  • Langdurig tijdelijk: Nee, ijzeren voorraad + debiteurenkern = € 1,8 miljoen, dit is minder dan rest. EV € 300k + LVV € 0
  • Kort tijdelijk: Ja, maar...
  • b. incassokosten of misgelopen kortingen
  • c. wat verkocht wordt, moet direct weer voldaan worden aan crediteuren, er is geen liquiditeit in de onderneming 


Slide 29 - Diapositive

Zelftoets Z 20.2 
  • e. Meestal is bankkrediet duurder dan crediteurenkrediet

Slide 30 - Diapositive

Volgende keer: zelfstudie H21
  • Noem 3 vragers naar vermogen 
  • Noem 4 aanbieders van vermogen 
  • Noem 2 soorten institutionele beleggers en leg uit hoe deze aan vermogen komen
  • Leg uit wat het verschil is tussen investeren en beleggen
  • Leg uit wat het verschil is tussen de geldmarkt en de kapitaalmarkt
  • Leg uit hoe een beursindex werkt en waarom deze ook wel als een graadmeter van de economie wordt gezien
  • Leg uit wat het verschil is tussen een marketorder en een limietorder
  • Leg uit wat bedoeld wordt met koersvolatiliteit 
  • Leg uit wat bedoeld wordt met marktsentiment 

Slide 31 - Diapositive