Investeringsanalyse (H.20 Havo)

Hoofdstuk 20  Investeringsanalyse
Investeringen kunnen we verdelen in 2 soorten:
  • Uitbreidingsinvesteringen
  • Vervangingsinvesteringen

Is de investering wel rendabel? 
Oftewel: levert het ons wat op?
             Hoofdstuk 17(vwo)/20 (havo) Investeringsanalyse
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 20  Investeringsanalyse
Investeringen kunnen we verdelen in 2 soorten:
  • Uitbreidingsinvesteringen
  • Vervangingsinvesteringen

Is de investering wel rendabel? 
Oftewel: levert het ons wat op?
             Hoofdstuk 17(vwo)/20 (havo) Investeringsanalyse

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen: 
je kunt cashflow omschrijven, de terugverdientijd berekenen en keuzes maken tussen investeringen

§20.1 Cashflow:  ppt jdjong "Investeringsanalyse" 
           dia 1 t/m 11

§20.2 Terugverdientijd:  dia 12 t/m 23

Slide 2 - Diapositive

Vooraf: Wat zijn afschrijvingen?
Dit komt nog uitgebreid aan de orde in boek 2.     Voorbeeld: 

Aanschaf Machine: €60.000    
Geschatte tijd gebruik: 4 jaar,     Restwaarde: €10.000
De afschrijvingskosten per jaar zijn dan: 
(€60.000 - €10.000) / 4 = €12.500 per jaar 
De kosten van de aanschaf worden verspreid over de jaren dat je de machine gebruikt !

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Lien

20.3 Netto Contante Waarde (NCW)

Er wordt voor € 9000 geinvesteerd in project A en de jaarlijkse casflows zijn € 4000
Het geëiste rendement is 6%. Bereken de NCW van dit project.

0...................1...................2....................3
-9000           +4000          +4000              +4000            

We gaan de waarde van alle cashflows terugbrengen naar tijdstip nul.
- 9000 + 4000 x 1,06-1  + 4000 x 1,06-2  + 4000 x 1,06-3 = €1.692,05

De NCW > 0 dus de investering kan doorgaan!

Slide 5 - Diapositive

Verschillende investeringsbedragen
Er kan ook €12.000 geïnvesteerd worden in project B. De jaarlijkse cashflows zijn € 5.300 per jaar. Looptijd is 3 jaar. Geëist rendement is 6%.
Bereken de Netto Contante waarde van dit project.


timer
3:00

Slide 6 - Diapositive

Uitwerking
-12000 + 5300x1,06-1 + 5300x1,06-2 + 5300x1,06-3
= € 2166,96

Heeft project A (NCW is €1692,05) of project B de voorkeur?
.............. 

Slide 7 - Diapositive

het antwoord is NIET project B !
Er worden twee verschillende bedragen geïnvesteerd en dan kunnen we de NCW van de projecten niet met elkaar vergelijken.

Hiervoor berekenen we de NCW per geïnvesteerde euro.

Voor project A: 1692,5 / 9000 = € 0,19
Voor project B: 2166,96 / 12000 = € 0,18

De keuze valt op project A.

Slide 8 - Diapositive

Vermogensstructuur (20.4)
Doel: je kunt de financiële structuur van een onderneming beschrijven.

ppt jdjong:  "vermogensstructuur risico en afdekking" dia 1 t/m 4

Link op de volgende bladzijde....

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Lien

Off-balance financiering (20.5)
Doel: je kunt off-balance financiering beschrijven en er voorbeelden van noemen.


Off-balance financiering: beschikken over activa zonder dat je eigenaar bent. Je ziet de activa niet op de balans terug.


Slide 11 - Diapositive

Solvabiliteitseis van een bank: het vreemd vermogen mag niet te hoog zijn t.o.v. eigen vermogen
Is het VV te hoog...... dan loopt de bank risico dat het geleende bedrag niet meer terug ontvangen wordt.

Vaak wordt dan een hogere rente gevraagd.
 
Als het bedrijf niet kan lenen is leasing  een alternatief.

Slide 12 - Diapositive

Andere mogelijkheden tot off-balance financiering:
  • Factoring: overdragen van vorderingen op debiteuren
  • Consignatievoorraad: de voorraden in het magazijn blijven eigendom van de leverancier tot aan verkoop of verbruik.
  • Cloudoplossingen: software huren ipv kopen op licentiebasis. Vaak inclusief ondersteuning uitbesteed.

Slide 13 - Diapositive

De kapitaalstructuur van een bedrijf is:
A
de samenstelling van het vermogen
B
de samenstelling van de activa

Slide 14 - Quiz

De financiële structuur van een bedrijf is gelijk aan:
A
de vermogensbehoefte
B
soorten vermogen
C
de kapitaalstructuur
D
de kapitaalstructuur + de vermogensstructuur

Slide 15 - Quiz

Stelling: De financiering van een machine kan het beste met Kort Vreemd Vermogen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Wat is consignatievoorraad?
A
Voorraad die bestemd is voor het productieproces
B
Voorraad die direct verkocht wordt
C
Voorraad die geen eigendom is van het bedrijf
D
Voorraad die vooruitbetaald is

Slide 17 - Quiz