Signaalwoorden en tekstverbanden

Lees de tekst op blz 216 en 217 verkennend
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, havoLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Lees de tekst op blz 216 en 217 verkennend

Slide 1 - Diapositive

Wat is het tekstdoel van de tekst
'Fijn met Fikkie'?

Slide 2 - Question ouverte

Wat is het tekstvorm van de tekst
'Fijn met Fikkie'?

Slide 3 - Question ouverte

Welke functies heeft alinea 1?

Slide 4 - Question ouverte

Citeer de hoofdvraag waar de tekst antwoord op geeft.

Slide 5 - Question ouverte

In welke alinea begint de schrijver met de beantwoording van de vraag?
A
alinea 2
B
alinea 3
C
alinea 4
D
alinea 5

Slide 6 - Quiz

Wat is de functie van alinea 2?

Slide 7 - Question ouverte

In welke alinea staat de conclusie?
A
Alinea 5
B
alinea 6
C
alinea 5,6,7
D
alinea 8

Slide 8 - Quiz

Staat er nieuwe informatie in alinea 8?
A
Ja
B
Nee
C
Ik weet niet

Slide 9 - Quiz

Doordat de trein was vertraagd, kwam ik te laat op school.

Doordat is het signaalwoord voor ......
A
Oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
voorbeeld
D
redengevend

Slide 10 - Quiz


Wat is geen functie van signaalwoorden
in een tekst?
A
Signaalwoorden helpen de lezer.
B
Signaalwoorden geven de kern van de tekst weer.
C
Signaalwoorden zorgen voor samenhang.
D
Signaalwoorden geven het onderwerp aan in een tekst.

Slide 11 - Quiz

signaalwoorden voor een tegenstelling:
A
zoals, evenals
B
zodat, met als gevolg
C
evenwel, daarentegen
D
omdat, daarom

Slide 12 - Quiz

Bij welk verband passen de signaalwoorden: als, indien, mits, tenzij
A
Doel en middel
B
Voorwaarde
C
Voorbeeld
D
Tegenstelling

Slide 13 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden van conclusie?
A
ten eerste, bovendien
B
dus, kortom
C
maar, echter
D
zoals, zo

Slide 14 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden van uitleggend verband?
A
dus, kortom
B
zoals, zo, ter illustratie,
C
omdat, daarom, namelijk
D
want, omdat

Slide 15 - Quiz

Bij welk verband horen de signaalwoorden: dus, kortom, hieruit volgt
A
Oorzaak-gevolg
B
Vergelijking
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 16 - Quiz

Van welk tekstverband zijn als en indien signaalwoorden?
A
voorwaarde
B
conclusie
C
tijdvolgorde
D
tegenstelling

Slide 17 - Quiz


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin twee?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 18 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband conclusie?
A
Ook, daarom
B
Toch, daarna
C
Dus, kortom
D
Dus, dat

Slide 19 - Quiz


Bij welk verband passen de signaalwoorden: maar, toch, desondanks, hoewel, echter 
A
Oorzaak en gevolg
B
Voorbeeld
C
Opsomming
D
Tegenstelling

Slide 20 - Quiz

signaalwoorden oorzaak-gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook
D
tegenover, daarentegen

Slide 21 - Quiz

Wat zijn de signaalwoorden in de zin?
Allereerst moet Dani nog eten.
A
Dani
B
nog
C
allereerst
D
moet

Slide 22 - Quiz

Welke signaalwoorden geven een vergelijking aan? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Als.....dan
B
Behalve
C
Daarna
D
Zoals

Slide 23 - Quiz

signaalwoorden tijdsvolgorde (chronologisch)
A
dus, concluderend, dat betekent
B
net zoals, even....als
C
eerst, dan, daarna, voordat, verder, ten slotte

Slide 24 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
redengevend

Slide 25 - Quiz