H2 Taalverzorging

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Wilma (schrikken) wakker, toen onze docent (schreeuwen).

1. schrikt, schreeuwt
2. schrok, schreeuwde
3. schrikt, schreeuwde
4. schrok, schreeuwt

(gooien) jij straks je sportkleren in de was, wanneer je je sporttas (uitpakken)?

1. Gooide, uitpakte
2. Gooi, uitpakte
3. Gooi, uitpakt
4. Gooide, uitpakken

Vorig jaar (houden) we een groot tuinfeest, omdat mijn ouders jarig (zijn).

1. houden, zijn
2. houden, waren
3. hielden, zijn
4. hielden, waren

Als Pim met de bus (gaan), (kunnen) hij het beste via Naarden gaan.

1. ga, kan
2. gaat, kan
3. gaan, kunnen
4. ging, kon

Je (melden) je nu ziek, terwijl we juist vandaag een vrije dag (hebben)!

1. meldt, hebben
2. meld, hebben
3. meldde, hadden
4. melde, hadden

Alle supporters (juichen), nadat Jamilla zojuist de bal in de kruising (koppen).

1. juichden, kopde
2. juichte, kopte
3. juichen, koppen
4. juichten, kopte

Maak een samengestelde zin. Gebruik het voegwoord: 'maar'.
Ik (vinden, tt) geschiedenis niet leuk. Ik (halen, tt) hoge cijfers voor geschiedenis.

Maak een samengestelde zin. Gebruik het voegwoord 'omdat'.
De bouw van de winkel (zijn, vt) vertraagd. Archeologen (moeten, vt) eerst onderzoek doen.

Maak een samengestelde zin. Gebruik het voegwoord 'en'.
Een man (staan, vt) gisteren voor de deur. Hij (vertellen, vt) een zielig verhaal over zijn zieke hond.

Noteer de juiste vorm van het werkwoord.
Henk (hebben) zich aan zijn enkel (blesseren), toen hij gisteren (squashen).

Noteer de goede vorm.
Voordat de euro (komen), (hebben) we 750 jaar de gulden (gebruiken).

Noteer de goede vorm.
Lisa (hoeven) vandaag niet met de fiets naar school, want ze (worden) (ophalen) met de auto.