Formuleren hoofdstuk 4 T2

Formuleren hoofdstuk 5
(en ook nog een stukje woordenschat)
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Formuleren hoofdstuk 5
(en ook nog een stukje woordenschat)

Slide 1 - Diapositive

elektrisch
schoon
vieren

- heid

-teit

-ing

Slide 2 - Question de remorquage

Splits het voorvoegsel van het woord
Voorbeeld: mis baksel
"herindelen"

Slide 3 - Question ouverte

Splits het voorvoegsel van het woord
Voorbeeld: mis baksel
"besturen"

Slide 4 - Question ouverte

Formuleren hoofdstuk 4
Verwijzen
Zie je het vliegtuig ... daar vliegt? 
Die of dat? 
1. Naar welk woord verwijst het? 
(wat vliegt daar? -> vliegtuig)
2. Welk lidwoord hoort erbij? 
(het vliegtuig)

Naar 'het' woorden verwijs je met 'dat,' naar 'de' woorden met 'die'

Slide 5 - Diapositive

een spannend boek --> een boek ... spannend is.
A
die
B
dat

Slide 6 - Quiz

snelle auto's --> auto's ... snel zijn
A
die
B
dat

Slide 7 - Quiz

Waterbootcamp is een sport ... niet voor watjes is.
A
die
B
dat

Slide 8 - Quiz

Bij de foto's staan de technische gegevens, zoals de topsnelheid ... de auto kan bereiken.
A
die
B
dat

Slide 9 - Quiz

Met wie of waarmee? 
'Met wie' gebruik je bij personen
'waarmee' gebruik je bij dieren en dingen

De vriend met wie ik naar het strand ging.
De hond waarmee ik naar het strand ging. 
De auto waarmee ik naar het strand ging.

Slide 10 - Diapositive

Dit geldt ook voor andere voorzetsels
'op'
De jongen op wie je zus verliefd is. 
Het huis waarop je zus verliefd is.

LET OP!
'voorzetsel wie' met een spatie ertussen
'waar+voorzetsel' aan elkaar vast. 

Slide 11 - Diapositive

Dat is de schilder ... Eva model heeft gestaan.
A
voor wie
B
waarvoor

Slide 12 - Quiz

De kat ... Stan naar kattenshows gaat, is een siamees.
A
met wie
B
waarmee

Slide 13 - Quiz

Vragen? 

Huiswerk: 
Woordenschat hoofdstuk 4 opdracht 3, 4 en 5 op bladzijde 104-105
Formuleren hoofdstuk 4 opdracht 1, 2, 3, 4 en 5.

Slide 14 - Diapositive