Farmacokinetiek

1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
GeneesmiddelkennisMBOStudiejaar 1,2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
  1. Je benoemt de 4 fases die een medicijn in het lichaam doorloopt
  2. Je legt uit wat er in deze fases gebeurt
  3. Je begrijpt
  4. Je kent de belangrijkste begrijpen uit de farmacokinetiek

Slide 3 - Diapositive

Betekenis
Farmacokinetiek = de studie van hoe het lichaam een geneesmiddel opneemt, verdeelt, metaboliseert en uitscheidt.
-> ADME 
 Farmacodynamiek =  de studie van de mechanismen en effecten die een geneesmiddel teweegbrengt als het eenmaal toegediend is. 
-> wat doet het medicijn in het lichaam?

Slide 4 - Diapositive

      

Slide 5 - Diapositive

Hoe heet de fase waarin een geneesmiddel wordt opgenomen in het bloed?
A
Absorptie
B
Distributie
C
Metabolisme
D
Eliminatie

Slide 6 - Quiz

Absorptie
= opname van het geneesmiddel
 Kijk je naar snelheid en mate waarin de werkzame stof wordt opgenomen. 
Afhankelijk van: 
-- toedieningsvorm
- toedieningsweg  
- eigenschappen van de werkzame stof zelf. 
Het opnemen van medicijnen in het lichaam kan op meerdere manieren: Enteraal(maag-darm), Parenteraal (injecties, intraveneus) en Lokaal (zalf).

Slide 7 - Diapositive

- Absorptie:  
- distributie:  
- metabolisatie:   
- excretie:  
      
\
Enteraal: 

Firstpass effect 



biologische beschikbaarheid

Slide 8 - Diapositive

Wat wordt het snelst in het bloed opgenomen?
A
Capsule
B
Gewone tablet
C
Oplossing
D
Tablet met verlengde afgifte

Slide 9 - Quiz

Wanneer werkt een geneesmiddel?

Als deze ...
A
Is toegediend
B
is opgenomen in het bloed
C
op de plaats is waar het moet werken
D
Na de eliminatiefase

Slide 10 - Quiz

Hoe heet de fase waarin een geneesmiddel zich via de bloedbaan verdeeld over het lichaam?
A
Absorptie
B
Distributie
C
Metabolisme
D
Eliminatie

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

Blijft een geneesmiddel voor altijd in het lichaam?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Welk orgaan zorgt voor de afbraak van geneesmiddelen?
A
Darm
B
Maag
C
Lever
D
Nier

Slide 14 - Quiz

Hoe heet de fase waarin de lever medicijnen afbreekt?
A
Absorptie
B
Distributie
C
Metabolisme
D
Eliminatie

Slide 15 - Quiz

Metabolisme
Is het omzetten van een medicijn 
De lever doet dit! 
Eerst komt de medicijn in de lever: first pass effect, dan gaat wat over is door in de bloedbaan en wordt steeds verspreid.
Doel: medicijn uitscheiden


Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Door metabolisme maakt de lever geneesmiddelen klaar om uit te scheiden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Uitscheiden van medicijnen gebeurt vooral via:
A
Bloed en urine
B
Bloed en ontlasting
C
Urine en Ontlasting
D
Zweet en tranan

Slide 20 - Quiz

Hoe heet de fase waarin geneesmiddelen worden uitgescheiden?
A
Absorptie
B
Distributie
C
Metabolisme
D
Eliminatie

Slide 21 - Quiz

Eliminatie
Medicijn wordt uitgescheiden
Halfwaardetijd bepaalt hoelang het duurt. De halfwaardetijd staat voor de tijdsduur die het lichaam nodig heeft om de hoeveelheid en sterkte van het medicijn in het lichaam te halveren.
Door: lever en nieren
Nieren filteren, lever zet om, zodat medicijn via de gal, de ontlasting of via de nieren het lichaam verlaten

Slide 22 - Diapositive

Wat is de juiste volgorde?
Absorptie, Distributie, Eliminatie, Metabolisme
A
ADEM
B
DAME
C
ADME
D
AMDE

Slide 23 - Quiz

Wat is er anders bij orale inname?
A
Geen absorptiefase
B
Na absorptie meteen eliminatie
C
Na absorptie meteen metabolisme
D
Na distributie meteen eliminatie

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Vidéo

Slide 26 - Diapositive

Begrippen

Resorptiesnelheid: de snelheid waarmee de stof door de darmwand in de bloedbaan kan worden opgenomen. 
Resorptiefractie: de hoeveelheid van het toegediende geneesmiddel wat in het bloed terecht is gekomen.
( De opname kan op oudere leeftijd verminderen doordat de darmwand minder goed toelaatbaar wordt, de bloedvoorziening in de darm slechter en de peristaltiek veranderd is). 
Plasmaconcentratie: De concentratie van een medicijn in het bloed 


Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Ik ken de volgende begrippen:
1. Bloedspiegel en cumulatie
2. Biologische beschikbaarheid
3. Therapeutische breedte
4. Halfwaardetijd
A
Ja, allemaal
B
Ik ken alleen nr. 1
C
Ik ken er een paar
D
Nee, abacadabra

Slide 33 - Quiz


De verschillende reacties zijn van het lichaam bij een medicijn zijn:

Causale werking
Symptoombestrijders
Tekorten aanvullen
Profylactische werking
Opdracht:
We maken 4 groepen:
Elk groep werk 1 'reactie' door uit te zoeken:
  1. Wat betekent deze werking, wat houdt dit in?
  2.  Zoek 2 voorbeelden van medicijnen die dit werking hebben en benoem waarvoor ze worden gebruikt en evt ziektbeeld(en) erbij.


Slide 34 - Diapositive

Toedieningsvorm
Toedieningsweg
Zetpil
Oogdruppels
Rectaal
Nasaal
Ovule
Transdermaal

Slide 35 - Question de remorquage

'Carbamazepine kan de werking van de pil verminderen.'
Dit is een beschrijving van een ....
A
Bijwerking
B
Contra-indicatie
C
Indicatie
D
Interactie

Slide 36 - Quiz

Farmacodynamiek
De reactie die een farmacon geeft, nadat de wisselwerking heeft plaatsgevonden in het lichaam, wordt farmacodynamiek genoemd. Ofwel: wat doet het medicijn eigenlijk met het lichaam? Dit is voor elk middel verschillend. Zo kun je jezelf bijvoorbeeld afvragen waarom paracetamol een vermindering van pijnklachten geeft.

Slide 37 - Diapositive

Welk medicijn heeft een causale werking?
A
Morfine
B
Paracetamol
C
Antibiotica
D
Vitaminetablet

Slide 38 - Quiz

Causale werking
Deze medicijnen hebben een causale werking, aangezien zij de oorzaak ('cause') van een aandoening aanpakken en het middel dus therapeutisch, genezend, werkt.
-> Antibiotica 

Slide 39 - Diapositive