relatieve bijzin

• NT2
• Hoger onderwijs

vorige les?

Ze woont in het huis ___ op de hoek staat

1. die
2. dat

Ze woont in de villa ___ op de hoek staat

1. die
2. dat

Ze eten een dessert ___ vol suiker zit.

1. die
2. dat

We zien de man morgenvroeg ___ je opbelt.

1. die
2. dat

maak één zin van de 2 zinnen:
de bus rijdt naar het centrum.
de bus komt net voorbij

De fritketel is een toestel ___ je fritjes kan bakken

1. waarop
2. waarmee
3. waarin

Maak 1 zin van deze 2 zinnen:
we zien de bus. je kijkt naar de bus

Jij leest een boek. Ik ben in dat boek geïnteresseerd.

Ik hou van die film. Men speelt die film nu op tv.

Woordenschat "problemen in huis"

Welke vakman zoek ik?
"ik wil een nieuwe vloer in de keuken laten leggen"

Welke vakman zoek ik?
"Ik wil een kraan laten vervangen"

Welke vakman zoek ik?
"ik wil centrale verwarming laten installeren"

Welke vakman zoek ik?
"ik wil meer stopcontacten laten plaatsen"