Vroeger, nu en later

vroeger, nu, later
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
OkanSecundair onderwijs

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

vroeger, nu, later

Slide 1 - Diapositive

sleep de afbeelding bij de juiste tijd

Slide 2 - Diapositive

vroeger
nu
later

Slide 3 - Question de remorquage

vroeger
nu
later

Slide 4 - Question de remorquage

vroeger
nu
later

Slide 5 - Question de remorquage

vroeger
nu
later

Slide 6 - Question de remorquage

vroeger
nu
later

Slide 7 - Question de remorquage

lees de tekst: vroeger, toen ik klein was
Toen ik klein was, woonde ik in een dorpje in Oost-Vlaanderen. 
Ik woonde samen met mijn broer en 2 zussen. 
Wij hadden een fijn huis met 3 slaapkamers, een woonkamer, een badkamer en een keuken. In de tuin stonden veel bomen en bloemen. 
Ik speelde met mijn vriendinnen op de straat. Mijn papa haalde ons van school met de fiets. 
‘s Avonds aten we altijd samen aan de grote tafel. Na het eten ruimden we samen af.
We maakten ons huiswerk, gingen daarna in bad en in bed. 
Mama las ons elke avond een verhaal voor. 
 Het was een fijne tijd.
 Vroeger was het heel gezellig.

Slide 8 - Diapositive

Gaat de tekst over vroeger, nu of later?

Slide 9 - Question ouverte

lees de tekst: nu ik een tiener ben
Nu ga ik alleen naar school. 
Ik neem de fiets tot aan de bushalte. Daar neem ik de bus. 
De bus rijdt tot aan de schoolpoort. 
Op school heb ik leuke vrienden.
We hebben ook super toffe leerkrachten. 
Het is een bijzondere school.
Als student plannen we zelf onze week. 
Ik volg de lessen klassikaal, of werk zelfstandig.
Soms studeer ik zelfstandig een hele week wiskunde.
En een andere week volg ik samen met andere studenten gewoon de les. 
Op die manier ontdek ik zelf mijn talenten…en mijn zwakke punten! 
Maar voor mij werkt dit systeem goed. 
Het geeft me een vrij gevoel. 
 Dit vind ik fijn.

Slide 10 - Diapositive

Gaat de tekst over vroeger, nu of later?

Slide 11 - Question ouverte

lees de tekst: later, als ik volwassen ben
Later wil ik leerkracht worden. 
Ik zal veel studeren. Als leerkracht zal ik veel weten. 
 Ik hoop dat ik in Brussel kan werken. Ik wil graag in Brussel wonen. 
Ik wil niet te lang onderweg zijn naar mijn werk. 
Ik zal een huis zoeken in de buurt van mijn werk. 
Dan zal ik te voet of met de metro naar mijn werk gaan.

Slide 12 - Diapositive

Gaat de tekst over vroeger, nu of later?

Slide 13 - Question ouverte

Gisteren at ik kip.
in welke tijd is deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 14 - Quiz

Volgende week zal het sneeuwen.
In welke tijd is deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 15 - Quiz

Vanmorgen scheen de zon door mijn raam.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 16 - Quiz

Vroeger waren de mensen niet blij.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 17 - Quiz

Wij eten nu lekkere soep met groenten.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 18 - Quiz

Ik moet straks een brief schrijven.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 19 - Quiz

Oma is nu een beetje moe.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 20 - Quiz

Eergisteren gingen wij naar het bos.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 21 - Quiz

Vandaag ben ik blij.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 22 - Quiz

Er was eens een man die wandelde langs een zandweg.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 23 - Quiz

lees de zinnen.
zoek de werkwoorden en de woorden van tijd (toen, later, nu, gisteren, straks,...)

Slide 24 - Question ouverte

Schrijf de werkwoorden en de woorden van tijd over
1) Er was eens een man, Abud, hij wandelde in het bos.
2) Nu eet Andrea lekkere soep met verse groenten.
3) Vroeger waren Ariana en Andrea niet blij.
4) Gisteren at Ali rijst met kip.
5) Volgende week zal het sneeuwen.
6)Vanmorgen scheen de zon door mijn raam.
7) Nycolle moet straks een brief schrijven.
8) Wiam is nu een beetje moe.
9) Eergisteren gingen Kennedy en George naar de bibliotheek.
10)Vandaag ben ik blij.
11)Er was eens een jongen, Abud, hij ging naar een arm dorp.
12)Nu is Sancler in het dorp.
13)Later zal Abla een boek schrijven.
14)Vandaag is het feest.

Slide 25 - Diapositive

zet de zinnen in de juiste volgorde bij de juiste periode

Slide 26 - Diapositive

later
nu
vroeger
vroeger
nu
later
Er was eens een antropoloog, Sarfo, op bezoek bij een Afrikaansen stam.
Hij stelde een spel voor aan de kinderen.
Eerst plaatst hij een mand vol vruchten bij een boom.
Daarna vertelt hij de kinderen een spel.
Later zal Sarfo het verhaal in een boek schrijven.
Hij wil het verhaal met zoveel mogelijk mensen delen.

Slide 27 - Question de remorquage

Lees het verhaal van Sarfo, de antropoloog.
Een antropoloog, Sarfo, stelt een spel voor aan de kinderen van een Afrikaanse stam.
Hij plaatst een mand, vol vruchten bij een boom. 
Hij vertelt aan de kinderen dat wie het eerst bij de boom is, de hele mand vol vruchten wint. Wanneer hij het signaal geeft, als teken om te beginnen lopen, nemen alle kinderen elkaars hand.
En samen stappen ze naar de boom. 
Dan gaan ze zitten om samen van het fruit te genieten. 
Wanneer de man hen vraagt, waarom ze op deze manier lopen, terwijl toch één iemand de hele mand kan winnen, antwoorden zij: 
“Ubuntu: hoe kunnen wij blij zijn, wanneer al de anderen triest zijn?” 

 Ubuntu: “Ik ben omdat wij zijn.”

Slide 28 - Diapositive

Welke woorden ken je niet?
Zoek op en schrijf op.
Gebuik je vertaal app.

Slide 29 - Question ouverte

In welke tijd is het verhaal van Sarfo geschreven?
A
nu, vandaag, tegenwoordige tijd
B
later, morgen, toekomstige tijd
C
vroeger, gisteren, verleden tijd

Slide 30 - Quiz