Beeldspraak

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Kijk naar het schilderij en beschrijf wat JIJ ziet

Het is de bedoeling dat je niet alleen beschrijft welke kleuren of vormen je ziet, maar ook wat jij in het schilderij ziet (wat bedoelt de schilder, wat stelt het voor?)

Slide 2 - Diapositive



Je weet misschien niet 
- wat de schilder heeft bedoeld
- wat het voorstelt

maar je kunt wel vertellen 
-wat je er zelf in ziet
-wat je er zelf bij voelt

Slide 3 - Diapositive

Beeldspraak
Beelden gebruiken in taal om
op een andere manier 
de werkelijkheid te lvertellen
of om iets heel nieuws te maken.
figuurlijk taalgebruik

stijlfiguur

Slide 4 - Diapositive

Beeldspraak
Bijvoorbeeld:
Aan de voet van de berg.
Veel studenten wonen in een zwijnenstal.

  • Wat gebeurt er als je beeldspraak letterlijk neemt?

Slide 5 - Diapositive

Beeldspraak 

Je kamer is net 
een zwijnenstal

Slide 6 - Diapositive

Beeldspraak

Slide 7 - Diapositive

Beeldspraak

Slide 8 - Diapositive

Maak de zinnen eens af
  • mandje
  • koe
  • gieter
  • raven
  • graf
Zo lek als een ................................. 
Een waarheid als een ...............
Afgaan als een ..............................
Stelen als de ...................................
Zwijgen als het .............................

Slide 9 - Diapositive

Vergelijkingen

ALS 
 ZOALS 
 NET ALS

Slide 10 - Diapositive


Haar ogen hadden een blik 
als die van een bang konijn.
Haar ogen hadden een blik 
als die van een bang konijn.

Slide 11 - Diapositive

Zoek de vergelijking(en):
De twee klokkentorens van de kerk,
die van beneden werden verlicht door
rijen schijnwerpers, rezen als robuuste
wachters op boven de lange romp van het
gebouw. Aan beide zijden stak in het
donker een rij smalle, hoge steunberen
uit, als de ribben van een prachtig beest.

Slide 12 - Diapositive

Een metafoor is een vergelijking zonder het woordje ALS.
Een METAFOOR 
is een vergelijking zonder het woordje ALS

Slide 13 - Diapositive

Wat 
een 
zwijnenstal!

Slide 14 - Diapositive

Het schip van de woestijn.

Slide 15 - Diapositive

Wat is hier aan de hand?
 De golven aaien de zwemmers.

 De wind fluistert zacht jouw naam. 

De stoelde omarmde het meisje.

De peer lustte wel een appeltje.

Slide 16 - Diapositive

personificatie
Voorwerpen en natuurverschijnselen krijgen menselijke eigenschappen.
Bijvoorbeeld:
De stoel omarmde het meisje.
De golven aaien de zwemmers.

Slide 17 - Diapositive

Even samenvatten: soorten beeldspraak:
Vergelijking: je vergelijkt een beeld met de werkelijkheid "Je tuin ziet eruit als een wildernis."
Metafoor: je noemt alleen het beeld; de werkelijkheid wordt weggelaten "Wat is dit een wildernis"  (de tuin wordt dus niet meer genoemd!)
Personificatie: levenloos ding (of een dier) wordt als een levend persoon beschouwd, krijgt menselijke eigenschappen.

Slide 18 - Diapositive

Metaforen en vergelijkingen

Met metaforen en vergelijkingen kun je iets uitleggen wat de ander nog niet kent.

Slide 19 - Diapositive

Zelf aan de slag!

Slide 20 - Diapositive

Vergelijking
Schrijf een zelf een vergelijk met:
1. een tijger
2. een puppie

Slide 21 - Diapositive

Metafoor
Gebruik de volgende woorden als metafoor in één zin:
zwijnenstal  (=puinhoop, bende)
reus (= iemand die heel groot is)
kleerkast (= iemand die breed en sterk is)

Slide 22 - Diapositive

Personificatie
Dicht drie regels of meer met daarin de volgende woorden in een personificatie:
ruisen
fluisteren
zingen

Slide 23 - Diapositive

We zijn nu halverwege de periode!
Hoe staat het eigenlijk met onze doelen?

Slide 24 - Diapositive

Doelen schema:
Schrijf je doelen nog eens op:
1. klassendoel
2. inhoudelijke doel
3.vormgevingsdoel

Per doel geef je antwoord op de volgende vragen:
Heb ik mijn doel tot nu toe behaald?

Zo nee, waarom niet? Wat kan ik daar nu nog aan doen?
Zo ja, hoe heb ik dat gedaan? Hoe ga ik zorgen dat ik het doel blijf halen?


Slide 25 - Diapositive

Wie is er verantwoordelijk voor het behalen van de doelen?

Wie kan daarbij helpen?

Slide 26 - Diapositive

Huiswerk:

1. alle opdrachten tot nu toe staan in je schrift (net-versie)
2. leer de aantekeningen over soorten gedichten en over soorten beeldspraak.

Slide 27 - Diapositive