Beeldspraak

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Kijk naar het schilderij en beschrijf wat JIJ ziet

Het is de bedoeling dat je niet alleen beschrijft welke kleuren of vormen je ziet, maar ook wat jij in het schilderij ziet.
Wat denk je dat de schilder bedoelt?
Wat denk jij dat het moet voorstellen? 

Slide 2 - Diapositive



Je weet misschien niet,
- wat de schilder heeft bedoeld
- wat het voorstelt

...maar je kunt wel vertellen 
-wat je er zelf in ziet
-wat je er zelf bij voelt

Slide 3 - Diapositive

Beeldspraak
Je kunt in taal ook beelden gebruiken om
op een figuurlijke (niet letterlijke) manier 
de werkelijkheid te vertellen.
Je kunt ook met woorden iets nieuws maken.


stijlfiguur

Slide 4 - Diapositive

Beeldspraak
Bijvoorbeeld:
Aan de voet van de berg.
Veel studenten wonen in een zwijnenstal.

  • Wat zie je voor je als je deze beeldspraak wel letterlijk neemt?

Slide 5 - Diapositive

letterlijk

Je kamer is net 
een zwijnenstal

Slide 6 - Diapositive

figuurlijk

Je kamer is net 
een zwijnenstal

Slide 7 - Diapositive

Beeldspraak

Slide 8 - Diapositive

Beeldspraak

Slide 9 - Diapositive

Maak de zinnen eens af
  • mandje
  • koe
  • gieter
  • raven
  • graf
Zo lek als een ................................. 
Een waarheid als een ...............
Afgaan als een ..............................
Stelen als de ...................................
Zwijgen als het .............................

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Vergelijkingen

ALS 
 ZOALS 
 NET ALS

Slide 12 - Diapositive


Haar ogen hadden een blik 
als die van een bang konijn.
Haar ogen hadden een blik 
als die van een bang konijn.

Slide 13 - Diapositive

Zoek de vergelijking(en):
De twee klokkentorens van de kerk,
die van beneden werden verlicht door
rijen schijnwerpers, rezen als robuuste
wachters op boven de lange romp van het
gebouw. Aan beide zijden stak in het
donker een rij smalle, hoge steunberen
uit, als de ribben van een prachtig beest.

Slide 14 - Diapositive

Een metafoor is een vergelijking zonder het woordje ALS.
Een METAFOOR 
is een vergelijking zonder het woordje ALS

Slide 15 - Diapositive

Wat 
een 
zwijnenstal!

Slide 16 - Diapositive

Het schip van de woestijn.

Slide 17 - Diapositive

Wat is hier aan de hand?
 De golven aaien de zwemmers.

 De wind fluistert zacht jouw naam. 

De stoelde omarmde het meisje.

De peer lustte wel een appeltje.

Slide 18 - Diapositive

personificatie
Voorwerpen en natuurverschijnselen krijgen menselijke eigenschappen.
Bijvoorbeeld:
De stoel omarmde het meisje.
De golven aaien de zwemmers.

Slide 19 - Diapositive

Even samenvatten: soorten beeldspraak:
Vergelijking: je vergelijkt een beeld met de werkelijkheid "Je tuin ziet eruit als een wildernis."
Metafoor: je noemt alleen het beeld; de werkelijkheid wordt weggelaten "Wat is dit een wildernis"  (de tuin wordt dus niet meer genoemd!)
Personificatie: levenloos ding (of een dier) wordt als een levend persoon beschouwd, krijgt menselijke eigenschappen.

Slide 20 - Diapositive

Metaforen en vergelijkingen

Met metaforen en vergelijkingen kun je iets uitleggen wat de ander nog niet kent.

Slide 21 - Diapositive

Zelf aan de slag!

Slide 22 - Diapositive

Vergelijking
Schrijf een zelf een vergelijk met:
1. een tijger
2. een puppie

Slide 23 - Diapositive

Metafoor
Gebruik de volgende woorden als metafoor in één zin:
zwijnenstal  (=puinhoop, bende)
reus (= iemand die heel groot is)
kleerkast (= iemand die breed en sterk is)

Slide 24 - Diapositive

Personificatie
Dicht drie regels of meer met daarin de volgende woorden in een personificatie:
ruisen
fluisteren
zingen

Slide 25 - Diapositive

We zijn nu halverwege de periode!
Hoe staat het eigenlijk met onze doelen?

Slide 26 - Diapositive

Doelen schema:
Schrijf je doelen nog eens op:
1. klassendoel
2. inhoudelijke doel
3.vormgevingsdoel

Per doel geef je antwoord op de volgende vragen:
Heb ik mijn doel tot nu toe behaald?

Zo nee, waarom niet? Wat kan ik daar nu nog aan doen?
Zo ja, hoe heb ik dat gedaan? Hoe ga ik zorgen dat ik het doel blijf halen?


Slide 27 - Diapositive

Wie is er verantwoordelijk voor het behalen van de doelen?

Wie kan daarbij helpen?

Slide 28 - Diapositive

Huiswerk:

1. alle opdrachten tot nu toe staan in je schrift (net-versie)
2. leer de aantekeningen over soorten gedichten en over soorten beeldspraak.

Slide 29 - Diapositive