3 mavo, All Right 3 GT - Unit 1 Grammar Recap

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Grammar Recap

3 mavo

All Right 3-GT

Unit 1

Doelen:

Na deze les...

...weet je wat de present simple is en hoe je deze kan gebruiken om een zin te maken;

...weet je wat de present continuous is en hoe je deze kan gebruiken om een zin te maken;

...weet je wat Intensifiers, prepositons en comparisons zijn en hoe je deze kan gebruiken.

...

Contents

The present: simple or continuous

Intensifiers

Prepositions

Comparisons

The present

Om te praten over het heden (nu) kun je the present tense gebruiken.

In Unit 1 worden de Present Simple & Present Continuous daarvoor gebruikt.

When do you use Present Simple?

What signal words can you use for Present Simple?

Present Simple

Als iets altijd, nooit, herhaaldelijk of regelmatig gebeurt, gebruik dan de Present Simple.

Daar horen de volgende signaalwoorden bij:

always, never, sometimes, every day.

Present Simple

De vorm:

stam + s (bij he/she/it - shit-regel)

Voorbeeld:

He eats kebab every day.

I never work on Wednesday

Present Simple:
I ___ a carrot every Thursday night.

1. ate
2. eat
3. eats
4. eated

Present Simple
You ___ cars.

1. doesn't like
2. don't liked
3. don't like
4. doesn't liking

Present Simple:
___ they ___ skating every week?

1. do...go
2. did...go
3. does...go
4. do...goes

Present Continuous

Als iets nu bezig is of gebeurt, gebruik dan de Present Continuous.

Daar horen de volgende signaalwoorden bij: at the moment, right now

Present Continuous

De vorm:

am, are of is + werkwoord -ing

Voorbeeld:

I am teaching at the moment

Present Continuous:
Pick the present continuous.

1. We hadn't been there!
2. We weren't going to go there.
3. We have never been there.
4. We are never going to go there again!

Present continuous:
Pick the present continuous.

1. We are eating lunch at the cafeteria.
2. They have eaten lunch at the cafeteria before.
3. She ate lunch at the cafeteria.
4. He has eaten lunch at the cafeteria.

Present continuous

1. aan te geven dat iets NU aan de gang is. Signaalwoorden zijn o.a: "now, at the moment, listen..." enz.

2. aan te geven dat je iets van plan bent. Meestal staat er bij wanneer je in de toekomst dat van plan bent.

3. irritatie aan te geven

Maak de present continuous door: vorm van 'to be' (am/is/are) + ww+ ing

Susanne is singing right now

Present Continuous:
Pick the present continuous.

1. She walks from the car park to the shopping centre.
2. She had been walking from the car park to the shopping centre.
3. She was walking from the car park to the shopping centre.
4. She is walking from the car park to the shopping centre.

Present Continuous:
Pick the present continuous.

1. I am going to be waiting at the crossroads.
2. I was waiting at the crossroads.
3. I am waiting at the crossroads.
4. I will be waiting at the crossroads.

Present Simple / Continuous

Als iets altijd, nooit, herhaaldelijk of regelmatig gebeurt, gebruik dan de Present Simple

Als iets nu bezig is of gebeurt, gebruik dan de Present Continuous

Why do you use intensifiers?

Intensifiers

Je gebruikt intensifiers om de betekenis van een ander woord te versterken.

Ze staan vaak direct voor de woorden waar ze iets over zeggen

He is angry

He is very angry

He is extremely angry

 

Intensifiers

Een aantal voorbeelden van intensifiers (p.56)

Absolutely

Deeply

Quite

Really

 

Wat is de intensifier?
My cat is so fast that I lost him.

1. Fast
2. So
3. Lost
4. Cat

Wat is de intensifier?
You are absolutely right
How....?

1. You
2. Are
3. Absolutely
4. Right

Wat is de intensifier?
John is very ill
How... ?

1. John
2. Is
3. Very
4. Ill

What prepositions (voorzetsels) of place do you know?

Prepositions

Prepositions zijn voorzetsels. Prepositions geven aan waar iets of iemand is, zoals:

• Above
• Under
• Between
• Next to

Choose the correct preposition.

1. next to
2. between
3. under
4. behind

Choose the correct preposition.

1. in front of
2. on top of
3. next to
4. under

Choose the correct preposition.

1. next
2. through
3. between
4. behind

Choose the correct preposition.

1. near
2. through
3. behind
4. between

Choose the correct preposition.

1. in front of
2. near
3. through
4. behind

Choose the correct preposition.

1. through
2. under
3. next to
4. between

Give an example of comparisons.

Vul aan met de juiste vergelijking
bloody, ... , bloodiest .

Vul aan met de juiste vergelijking
much, ... , most .

Vul aan met de juiste vergelijking
The Netherlands is cold in the winter, Denmark is colder, but Iceland is ....

Doelen:

Na deze les...

...weet je wat de present simple is en hoe je deze kan gebruiken om een zin te maken;

...weet je wat de present continuous is en hoe je deze kan gebruiken om een zin te maken;

...weet je wat Intensifiers, prepositons en comparisons zijn en hoe je deze kan gebruiken.

...