Fictie personages

Fictie - Personages  
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Fictie - Personages  

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het eind van de volgende lessen... 

  • ken je de begrippen hoofdpersoon, bijfiguren, identificeren en uiterlijk.

  • kun je hoofdpersonen en bijfiguren in een verhaal herkennen. 

  • kun uitleggen of jij je wel of niet met een personage kan identificeren. 

  • kun je na het lezen van een verhaal zelfstandig hoofdpersonen en bijfiguren beschrijven aan de hand van hun uiterlijk en karakter.

Slide 2 - Diapositive

Check in-vraag:

Ik weet wat een personage is en wat de kenmerken van typen en karakters zijn.
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Sondage

Wat kun je vertellen over personages?

Slide 4 - Question ouverte

Personages
  1. De hoofdpersoon is het belangrijkste personage in het verhaal.

  2. In het verhaal ook personages met kleine rollen, die noem je bijfiguren.

  3. Als jij je goed in het personage kan verplaatsen, dan identificeer jij je met dat personage.

Slide 5 - Diapositive

Karakter
  • De schrijver wil de personages (mensen of dieren) 'levend' maken (karakteriseren). 

  • Daarvoor gebruikt geeft hij de personages een uiterlijk en een karakter (gedachtes+gevoelens). 
  • Soms zegt het uiterlijk iets over het karakter. Bij typetjes zijn het innerlijk en uiterlijk sterk verbonden (nerd).

Slide 6 - Diapositive

Uiterlijk
Alles wat je aan de buitenkant kunt zien.

  • leeftijd, lichaamsbouw, haarkleur, kleding
  • gedrag: betrouwbaar-onbetrouwbaar, chaotisch-precies, extravert-introvert
  • relatie tot andere personages: broer-zus, minnaar-minnares, schurk-held

Slide 7 - Diapositive

Innerlijk
Alle gedachten en gevoelens,
juist de dingen die je niet aan de buitenkant
kunt zien. 

Door de beschrijving van het innerlijk leer je het personage kennen.
Je begrijpt zo ook het gedrag van het personage beter.

Slide 8 - Diapositive

Verschil in personages

Slide 9 - Diapositive

Hoofdpersoon
De meeste verhalen hebben één hoofdpersoon. Het hele verhaal draait om die persoon. Hij is de belangrijkste persoon.
Je komt in een verhaal veel over de hoofdpersoon te weten, omdat je leest wat hij meemaakt. Je leest over zijn uiterlijk en over wat hij denkt en voelt.
Een hoofdpersoon heeft bijna altijd een probleem.
Hij is bijvoorbeeld heel onzeker of hij is stiekem verliefd op iemand anders.
In de loop van het verhaal probeert de hoofdpersoon een doel te bereiken: het oplossen van het probleem. Hij wil zelfverzekerder worden of zijn gevoelens kenbaar maken aan de persoon op wie hij verliefd is.






Slide 10 - Diapositive

Bijfiguren
Meestal komen er in een verhaal meerdere personen voor. Naast de hoofdpersoon zijn er ook bijfiguren.
Deze bijfiguren hebben meestal maar één of twee eigenschappen.
Ze reageren steeds hetzelfde. Ze zijn voorspelbaar.
Bijvoorbeeld de klasgenoot die altijd pest. Ook veranderen bijfiguren meestal niet in de loop van het verhaal. Een pestkop blijft een pestkop.

Slide 11 - Diapositive

Verplaatsen in de hoofdpersoon
Een schrijver kan beschrijven wat een personage:

denkt: Ojee, dacht Meadow, ik kom te laat. Wat moet ik nu doen?
voelt: Omars hart klopte in zijn keel, zo zenuwachtig was hij.
doet: Tijn stootte onhandig tegen het tafeltje. Weer een blauwe plek erbij.
zegt: ‘Ik ben helemaal klaar met jullie!’, schreeuwde Evie.

en wat andere personages over hem zeggen of denken.



Slide 12 - Diapositive

Verplaatsen in de hoofdpersoon

Soms staat er heel duidelijk dat een personage boos is. Soms staat het er minder duidelijk, maar merk je het aan de dingen die hij doet (bijvoorbeeld een deur hard dichtslaan). Door deze beschrijvingen leer je een personage steeds beter kennen. En dan kun je je verplaatsen in het personage.
Dan weet je hoe hij of zij zich voelt (boos, verdrietig, verlegen, blij, enthousiast, jaloers). Zeker als je zelf ook dat soort situaties hebt meegemaakt kun je makkelijk verplaatsen in een personage.

Slide 13 - Diapositive

Wat betekent: personages
A
een boek waarin je dagelijks schrijft
B
personen in een verhaal
C
theatervoorstelling met liedjes en dans
D
van grote waarde

Slide 14 - Quiz

Welke soorten personages zijn er in een boek?
A
Hoofdpersonen
B
Bijpersonen
C
hoofd- en bijpersonen

Slide 15 - Quiz

Check out-vraag:
Ik weet wat een personage is en wat de kenmerken van typen en karakters zijn.
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Sondage

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 4
Blz. 67 t/m 70

Slide 17 - Diapositive