2A Chapter 2: I Writing & Grammar

Today's lesson
Reading
Modals (Grammar)
Practicing
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Today's lesson
Reading
Modals (Grammar)
Practicing

Slide 1 - Diapositive

Wat weet je al over Modals (hulpwerkwoorden)?
Modals

Slide 2 - Carte mentale

Find out the rule: exercise 51
Can/Could
Should/Must
Have to
(May/Might)


Slide 3 - Diapositive

Can
- wat mogelijk is (possibility)
- wat mensen/dieren/dingen kunnen doen (ability)
- toestemming vragen (permission) 

A lot of sugar can make you unhealthy
Can you give me that pen? 
Can I ask you a question?

Slide 4 - Diapositive

Could
- wat mensen/dieren/dingen kunnen doen (in het verleden) - (ability)
- wat zou kunnen gebeuren (toekomst) - (possibility)

They could go to the movie theatre on Friday.
Sam couldn't come yesterday.
Children could use their mobile phones only during breaks.

Slide 5 - Diapositive

Should/must
Should: zou moeten doen (advice)
Must: moet doen (obligation) 

You mustn't smoke inside of school.
--> mag echt niet
You shouldn't give her advise.
--> zou je niet moeten geven.

Slide 6 - Diapositive

Have to 
- verplichtingen (obligation)
- door ''not'' toe te voegen, wordt het niet een verplichting.

You have to give me some space! 
You don't have to be there. 

Slide 7 - Diapositive

I ... take some time to relax.
(ik zou dit moeten doen)
A
have to
B
has to
C
must
D
should

Slide 8 - Quiz

Her parents ... be so proud!
(ze zijn hoogstwaarschijnlijk heel trots)
A
have to
B
has to
C
must
D
should

Slide 9 - Quiz

She ... speak three languages but none of them well.
A
has to
B
can
C
must
D
could

Slide 10 - Quiz

.... I play too?
A
has to
B
can
C
must
D
could

Slide 11 - Quiz

We ___ go home before the street lights are on.
(moet van onze ouders)
A
have to
B
can
C
must
D
could

Slide 12 - Quiz

I _____ ask you yesterday, I was busy.
A
have to
B
couldn't
C
can't
D
could

Slide 13 - Quiz

Wanneer gebruik je 'should'?
A
als iets verplicht is
B
als je iets adviseert
C
als je iets sterk aanraadt/ als de spreker het zichzelf verplicht

Slide 14 - Quiz

Wanneer gebruik je 'must'?
A
als iets verplicht is
B
als je iets adviseert
C
als je iets sterk aanraadt/ als de spreker het zichzelf verplicht

Slide 15 - Quiz

Wanneer gebruik je 'have to'?
A
als iets verplicht is
B
als je iets adviseert
C
als je iets sterk aanraadt/ als de spreker het zichzelf verplicht

Slide 16 - Quiz

Exercises



52 t/m 53
54 in Write & Improve

Slide 17 - Diapositive