Regeling b1 Het zenuwstelsel

leerdoelen

Aan het einde van deze les kun je:

Delen van het zenuwstelsel noemen, in afbeeldingen aanwijzen, en functies en werking ervan beschrijven
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

leerdoelen

Aan het einde van deze les kun je:

Delen van het zenuwstelsel noemen, in afbeeldingen aanwijzen, en functies en werking ervan beschrijven

Slide 1 - Diapositive

Inhoud van deze les

- Slides met informatie over het zenuwstelsel

- Vragen over de onderdelen en functies van het zenuwstelsel


Slide 2 - Diapositive

In je lichaam wordt van alles geregeld
Veel processen worden door je zenuwstelsel en het hormoonstelsel geregeld. De komende 5 lessen ga je hier van alles over leren.

Wat denk jij dat de plaatjes hiernaast met elkaar te maken hebben?


Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Onderdelen van het zenuwstelsel
Centrale zenuwstelsel
grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en het ruggenmerg

Perifere zenuwstelsel:
de zenuwen die alle lichaamsdelen verbinden met het centrale zenuwstelsel

Slide 5 - Diapositive

Onderdelen van het zenuwstelsel
Centrale zenuwstelsel
grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en het ruggenmerg


Slide 6 - Diapositive

Vragen beantwoorden!

Slide 7 - Diapositive

Op de afbeelding zijn drie onderdelen van het centrale zenuwstelsel aangegeven.


Hoe heet onderdeel C?


A
Hersenstam
B
Ruggenmerg
C
Hoofdzenuw
D
Ruggenstam

Slide 8 - Quiz

Welke onderdelen horen bij het centrale zenuwstelsel? Let op: meerdere antwoorden kunnen goed zijn.
A
hersenen
B
ruggenmerg
C
zenuwen
D
zintuigen

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Vidéo

Werking van het zenuwstelsel
Met je zintuigen neem je prikkels uit je omgeving op.

Je ruikt en ziet de patat met mayonaise.

Zintuigen zijn een soort antennes waarmee een organisme zijn omgeving kan scannen op zoek naar prikkels

Prikkel: een invloed vanuit de omgeving op een organisme (bijv. licht of geluid)


Slide 11 - Diapositive

Werking van het zenuwstelsel
Wanneer een zintuig een prikkel waarneemt dan ontstaat er een impuls.

Een impuls is een electrisch signaaltje dat door zenuwen wordt voortgeleid. 

Impulsen komen aan in de hersenen, daar wordt de informatie verwerkt, zodat je je bewust wordt van je omgeving en kunt reageren. 
Je pakt een frietje en eet het op!

Slide 12 - Diapositive

Werking van het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel verwerkt impulsen die afkomstig zijn van zintuigen. 

Het zenuwstelsel regelt de werking van spieren en klieren.


Slide 13 - Diapositive

Vragen beantwoorden!

Slide 14 - Diapositive

De functies van zintuigen zijn......
A
Prikkels opvangen
B
Impulsen opvangen
C
Prikkels maken
D
Impulsen maken

Slide 15 - Quiz

Zintuigcellen maken van prikkels...
A
Prikkels
B
Impulsen
C
Warmte
D
Geur

Slide 16 - Quiz

Wat zijn impulsen?
A
Elektrische signalen
B
Prikkels
C
Een ander woord voor zenuwen
D
Zintuigen

Slide 17 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden zijn prikkels voor zintuigen?
A
Licht, smaak, warmte
B
Geur, kou, pijn
C
Geluid, druk, aanraking
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 18 - Quiz

Zet in de goed volgorde:
...1....worden opgevangen door ....2....., dan ontstaat er ......3......die naar de ......4........worden geleid.
A
1= impulsen 2= zintuigen 3=prikkels 4= hersenen
B
1= prikkels 2= zintuigen 3= impulsen 4 = hersenen
C
1= impulsen 2 = hersenen 3 = prikkels 4= zintuigen
D
1= prikkels 2= hersenen 3= impulsen 4= zintuigen

Slide 19 - Quiz

Adequate prikkel
Zintuigen reageren niet op alle prikkels. Elk zintuig heeft een prikkel die bij het zintuig past.
Zo reageren je ogen niet op de prikkel geluid, maar wel op de prikkel licht.
De prikkel die bij het zintuig past heet de adequate prikkel.
Alle 5 onze zintuigen hebben hun eigen adequate prikkel

Slide 20 - Diapositive

Drempelwaarde
Je zintuigen geven alleen een signaal af als de prikkel sterk genoeg is. De kleinste prikkelsterkte waarbij je zintuigcellen een impuls afgeven, wordt de drempelwaarde genoemd.

Slide 21 - Diapositive

De hoogte van de drempelwaarde hangt dus af van:

Leeftijd
In de eerste plaats kan leeftijd een rol spelen voor de hoogte van de drempelwaarde. Oudere mensen hebben bijvoorbeeld vaak een hogere drempelwaarde voor geluid dan jongere mensen. Anders gezegd: ze worden een beetje doof. Hun zintuigen werken minder goed en hebben meer prikkels nodig.
Gewenning
Er kan gewenning optreden voor prikkels. Bij gewenning geven je zenuwcellen steeds minder impulsen af bij dezelfde prikkels. Dit kun je bijvoorbeeld merken als je muziek luistert door een koptelefoon. Je hebt dan de neiging om de muziek steeds harder te zetten. Dit komt omdat je gehoorzintuigen wennen aan de geluidsprikkels en er steeds minder op reageren.
Motivatie
Ook motivatie speelt een rol om te kunnen reageren op prikkels. Een sluipschutter zal zijn oren en ogen zo goed mogelijk gebruiken om zijn doel te raken. Hierdoor wordt de drempelwaarde voor prikkels lager. Als je heel geconcentreerd huiswerk aan het maken bent, dan kun je je goed afsluiten voor de omgeving om je heen. De drempelwaarde voor prikkels wordt dan hoger.

Slide 22 - Diapositive

Vragen beantwoorden!

Slide 23 - Diapositive

Een prikkel waarvoor een zintuig speciaal gevoelig is noemen we....
A
Adequate prikkel
B
Gewenning
C
Gezichtszintuigen
D
drempelwaarde

Slide 24 - Quiz

De neus is het gevoeligst voor ........
Dit noemen we dan de ...........
A
Geur - drempelwaarde
B
Licht - drempelwaarde
C
Geur - adequate prikkel
D
Licht - adequate prikkel

Slide 25 - Quiz

Het aanraken van je oog veroorzaakt een druk. Kan deze druk tot impulsen in je netvlies leiden?
A
Ja, want het is een adequate prikkel
B
Ja, maar het is geen adequate prikkel
C
Nee, want het is geen adequate prikkel

Slide 26 - Quiz

Hoe noem je het type prikkel waar een zintuig gevoelig voor is?
A
Drempelwaarde
B
Gewenning
C
Motivatie
D
Adequate prikkel

Slide 27 - Quiz

De kleinste prikkel die een impuls veroorzaakt is
A
de adequate prikkel
B
gewenning
C
de impuls frequentie
D
de drempelwaarde

Slide 28 - Quiz

Welke zintuigcel is het gevoeligst voor een bepaalde prikkel?

A
Zintuigcel met hoge drempelwaarde
B
Zintuigcel met lage drempelwaarde

Slide 29 - Quiz

Heeft de neus van een hond een hogere of een lagere drempelwaarde dan jouw neus?
A
Hij is gevoeliger dus een hogere drempelwaarde
B
Hij is minder gevoelig dus een hoger drempelwaarde
C
Hij is gevoeliger dus een lagere drempelwaarde
D
Hij is minder gevoelig dus een lagere drempelwaarde

Slide 30 - Quiz

Een zintuig met een hoge drempelwaarde zal eerder reageren op een prikkel dan een zintuig met een lage drempelwaarde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz

Wat gebeurt er met de drempelwaarde van je gehoor als je je concentreert om goed te luisteren?

A
De drempelwaarde wordt hoger.
B
De drempelwaarde wordt lager.

Slide 32 - Quiz

Wat is een adequate prikkel
A
De prikkel waar een zintuig gevoelig voor is
B
De kleinste prikkel die een zintuig kan waarnemen
C
Een prikkel waar het zintuig ongevoelig voor is
D
Een signaal dat via de zenuwen naar de hersenen gaat

Slide 33 - Quiz

Het leerdoel voor deze les was:
Je kunt delen van het zenuwstelsel noemen, in afbeeldingen aanwijzen, en functies en werking ervan beschrijven. Heb je dit leerdoel behaald?
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quiz