grammatica taalkundig: voorzetsels

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Grammatica woordsoorten

• lidwoorden en zelfstandige naamwoorden
  
• bijvoeglijke naamwoorden
• voorzetsels
• zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden
• persoonlijke, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden
• voegwoorden

Grammatica woordsoorten

• lidwoorden en zelfstandige naamwoorden
  
• bijvoeglijke naamwoorden
• voorzetsels
• zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden
• persoonlijke voornaamwoorden

Grammtica woordsoorten

Wat weet je over voorzetsels?

Schrijf de voorzetsels van de volgende tekst op:

Het Nederlands Elftal speelde in het Amsterdamse stadion, 

de Arena. Voor het stadion stonden vele supporters. 

Vanwege de coronamaatregelen mochten de supporters niet op de tribune zitten. Op het plein voor de Arena stond een groot scherm opgesteld. De supporters konden de wedstrijd volgen via het scherm. Tijdens de wedstrijd konden de supporters eten en drinken halen bij de marktkramen op het plein. Memphis schoot drie keer de bal raak in het doel van de tegenstander. Hij won de wedstrijd voor Nederland. Op het plein bleven de supporters nog lang feestvieren. 

Het Nederlands Elftal speelde in het Amsterdamse stadion, de Arena. Voor het stadion stonden vele supporters. Vanwege de coronamaatregelen mochten de supporters niet op de tribune zitten. Op het plein voor de Arena stond een groot scherm opgesteld. De supporters konden de wedstrijd volgen via het scherm. Tijdens de wedstrijd konden de supporters eten en drinken halen bij de marktkramen op het plein. Memphis schoot drie keer de bal raak in het doel bij de tegenstander. Hij won de wedstrijd voor Nederland. Op het plein bleven de supporters nog lang feestvieren. 

Voorzetsels

De politie kwam tijdens het feest / De borden staan in de kast / Vanwege corona mogen we niet naar school.

1. Wat is de functie van voorzetsels?

2. Hoe herken je voorzetsels? 

Waar of niet waar?
Ik bel haar op. Op is een voorzetsel.

1. waar
2. niet waar

Waar of niet waar?
Ik houd rekening met haar.
Met is een voorzetsel.

1. waar
2. niet waar

Wat is het voorzetsel?
Mijn oma komt om drie uur.

1. mijn oma
2. drie uur
3. om
4. komt

Wat is het voorzetsel?
Ze blijft tot zaterdag bij ons.

1. tot bij
2. tot zaterdag
3. bij
4. bij ons

wat is het voorzetsel?
Door corona is het zo stil geworden bij haar.

1. zo bij
2. Door bij
3. zo stil
4. bij haar

Voorzetsels 

1. Functie: geven plaats (waar), tijd (wanneer) of reden aan.

2. Herkennen: je kan er de kast of het feest achter zetten: kastwoorden of feestwoorden.

3. Plaats in de zin: voor een lidwoord en een zelfstandig nw.

Voorzetsels

Chromebook, schoolwerk, instructies, 

grammatica taalkundig: voorzetsels

maak de oefeningen!