Grammatica - Taalkundig Ontleden I

Grammatica
Taalkundig ontleden deel 1
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Grammatica
Taalkundig ontleden deel 1

Slide 1 - Diapositive

Taalkundig ontleden
Is het herkennen van woordsoorten. Zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden. Lidwoorden. Bijwoorden. Telwoorden. Voornaamwoorden. Werkwoorden.

Slide 2 - Diapositive

Op een schaal van 1-10. Hoeveel herinner je je over taalkundig ontleden?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin "De jurken zijn onlangs gewassen."
A
De
B
jurken
C
onlangs
D
gewassen

Slide 4 - Quiz

"Onder het bed ligt al zijn speelgoed."
Wat is 'onder'?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
voorzetseluitdrukking

Slide 5 - Quiz

"De mooie tentoonstelling werd gisteren geopend."
Wat is 'mooie'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijwoord
C
voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quiz

"Mijn assistent heeft vandaag vrij."
Wat is 'mijn'?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

"Zullen we over een kwartier vertrekken?"
Wat is 'zullen'?
A
Zelfstandig werkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Koppelwerkwoord
D
Voegwoord

Slide 8 - Quiz

Je herinnering van taalkundig ontleden. Is je cijfer voor jezelf veranderd door deze quizvragen?

Slide 9 - Question ouverte

Zelfstandig naamwoord
  • namen van mensen, dieren en dingen:
    Dierenarts Rebecca krijgt meer katten met complexe problemen op de operatietafel.
  • concrete en abstracte zaken:
    Dierenarts Rebecca krijgt meer complexe problemen op de operatietafel.
    Het voetballen van die jongen uit Dordrecht is echt goed.

Slide 10 - Diapositive

Lidwoord
  • hoort bij zelfstandig naamwoord
  • de, het en een
  • De bepaalde lidwoorden zijn de en het.
  • Het onbepaalde lidwoord is een.

    Het Nationaal Archief toont vanaf vandaag een paar bijzondere documenten uit de Nederlandse geschiedenis.

Slide 11 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
  • Extra informatie bij zelfstandig naamwoord
Een gekantelde tankwagen heeft een grote ravage aangericht op de A2.

Met bijvoeglijke naamwoorden kan je dingen vergelijken.
Trappen van vergelijking: groot, groter, grootst

Slide 12 - Diapositive

Bijwoord
  • Geeft extra informatie bij andere woorden dan zelfstandige naamwoorden.

De ophef die ontstond was overdreven groot.

Slide 13 - Diapositive

Bijwoord
Er zijn bijwoorden van:
- plaats of richting
- tijd of duur
- frequentie
- wijze
- graad
- vragende bijwoorden

Slide 14 - Diapositive

Voorzetsel
  • Staat vaak voor zelfstandig naamwoord.
  • Geeft aan waar of wanneer iets gebeurt.
    Vrachtwagen verliest lading mango's op A16 bij Ridderkerk.

  • Voorzetseluitdrukkingen:
    Onderzoekers ontleden smartphones met behulp van blenders.

Slide 15 - Diapositive

Overzicht:
  • Zelfstandig naamwoord
  • Lidwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Bijwoord
  • Voorzetsel

Slide 16 - Diapositive

"De oude tram reed door de besneeuwde straten."
'Besneeuwde' is een...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 17 - Quiz

"De jongens zagen de meisjes."
'De' is een...
A
Onbepaald lidwoord
B
Bepaald lidwoord
C
Voorzetsel
D
Bijwoord

Slide 18 - Quiz

"Hij is klein."
'Klein' is een...
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord

Slide 19 - Quiz

'Hij schrijft klein.'
'Klein' is een...
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 20 - Quiz

'Hij rijdt 120 kilometer per uur.'
'Per' is een...
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 21 - Quiz

"Waar is hier de nooduitgang?"
'Waar' is een...
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
voornaamwoord

Slide 22 - Quiz

"Dat vind ik een heel erg mooie film."
'Mooie' is een...
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 23 - Quiz

"Dat vind ik een heel erg mooie film."
'Erg' is een...
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 24 - Quiz

"Dat vind ik een heel erg mooie film."
'Heel' is een...
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Quiz

"Door middel van een relatief kleine ingreep kon hersenletsel worden voorkomen."
'Door middel van' is een...
A
bijwoord
B
voorzetseluitdrukking
C
voorzetsel
D
onbepaald lidwoord

Slide 26 - Quiz

Voornaamwoorden
  • Een voornaamwoord is een woord dat een naamwoord vervangt (boek blz. 62).
  • Verwijst naar:
    - personen
    - dieren
    - dingen
    - eigennamen
    - zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden

Slide 27 - Diapositive

Waarom voornaamwoorden?
Hans en Marije namen afscheid. Ze zwaaiden naar elkaar.

Hans en Marije namen afscheid. Hans zwaaide naar Marije en Marije zwaaide naar Hans.

Slide 28 - Diapositive

Soorten voornaamwoorden
  1. Persoonlijk voornaamwoord
  2. Bezittelijk voornaamwoord
  3. Wederkerend voornaamwoord
  4. Aanwijzend voornaamwoord
  5. Betrekkelijk voornaamwoord
  6. Vragend voornaamwoord
  7. Onbepaald voornaamwoord
  8. Wederkerig voornaamwoord

Slide 29 - Diapositive

1. Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden zijn in de zin onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp.
Neemt de plaats in van een zelfstandig naamwoord.
Hij ziet haar. Jullie zien hem. Wij zien jullie.

Slide 30 - Diapositive

2. Bezittelijk voornaamwoord
  • Geeft aan wie de bezitter is en staat direct voor het zelfstandig naamwoord.
  • Kan ook zelfstandig.

Mijn gitaarleraar speelt goed.
Dit is de mijne.

Slide 31 - Diapositive

3. Wederkerend voornaamwoord
Verwijst naar het onderwerp van de zin: het onderwerp keert 'weer' (komt terug).

Ik schaam me diep.

Slide 32 - Diapositive

4. Aanwijzend voornaamwoord
  • Wijst dingen aan en staat direct voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
  • Het kan zelfstandig voorkomen.

Ik zou dat aanbod niet accepteren.
Wil je deze pizza of die?

Slide 33 - Diapositive

5. Betrekkelijk voornaamwoord
  • Heeft betrekking op het woord of de zin die eraan vooraf gaat, het 'antecedent'.
De hanglamp die ik vandaag weggegooid heb was kapot.
  • Soms is het antecedent ingesloten.
Wie het weet, mag het zeggen! ('Wie' betekent 'degene die').
  • De betrekkelijke voornaamwoorden zijn: 
die, dat, wie, wat, welk(e), hetgeen

Slide 34 - Diapositive

6. Vragend voornaamwoord
  • Vervangt een persoon of ding en staat vaak vooraan in een vraagzin.
Wie wil de tafel dekken?
Welke sukkel heeft dit gedaan?

De vragend voornaamwoorden zijn:
wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 35 - Diapositive

7. Onbepaald voornaamwoord
  • Verwijst niet naar specifieke personen of zaken, maar is algemeen.
Iemand moet het zeggen.
  • Het kan zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt worden.
Sommige dieren kunnen op het land leven. Sommige leven onder de grond.

Voorbeelden van onbepaalde voornaamwoorden zijn: alles, andere(n), elk, ieder, iedereen, iemand, iets
De woorden enige, enkele, ettelijke, menig(e), sommige, verscheidene, verschillende, genoeg, voldoende, zat (‘Ik heb zat boeken’), wat (‘Hij kan wel wat steun gebruiken’) en alle worden soms als onbepaald voornaamwoord en soms als telwoord gezien.



Tekst

Slide 36 - Diapositive

8. Wederkerig voornaamwoord
  • Geeft aan dat twee personen een 'wederzijdse' handeling verrichten.
We schudden elkaar de hand.

De wederkerige voornaamwoorden zijn:
elkaar(s), elkander(s), mekaar(s)

Slide 37 - Diapositive

Overzicht voornaamwoorden:
  1. Persoonlijk voornaamwoord
  2. Bezittelijk voornaamwoord
  3. Wederkerend voornaamwoord
  4. Aanwijzend voornaamwoord
  5. Betrekkelijk voornaamwoord
  6. Vragend voornaamwoord
  7. Onbepaald voornaamwoord
  8. Wederkerig voornaamwoord 

Slide 38 - Diapositive

‘Freya, die in groep 5 zit, leest al Harry Potter-boeken.’
'Die' is een...
A
Betrekkelijk voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 39 - Quiz

‘Iedereen kreeg een cadeautje.’
'Iedereen' is een...
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Wederkerig voornamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 40 - Quiz

‘Ben ik nou zo snel, of zijn jullie zo langzaam?’
'Ik' en 'jullie' zijn...
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Vragend voornaamwoord
D
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 41 - Quiz

‘Welke boeken zullen we meenemen?’
'Welke' is een...
A
Vragend voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Wederkerend voornaamwoord

Slide 42 - Quiz

‘Ik heb me niet gerealiseerd dat het al zo laat was.’
'Me' is een...
A
Wederkerend voornaamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Wederkerig voornaamwoord

Slide 43 - Quiz

‘Ik wil die fiets met dat mandje.’
'Die' en 'dat' zijn...
A
Betrekkelijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Wederkerend voornaamwoord

Slide 44 - Quiz

‘We hebben elkaar net gemist.’
'Elkaar' is een...
A
Wederkerend voornaamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Onbepaald voornaamwoord
D
Wederkerig voornaamwoord

Slide 45 - Quiz

Overzicht:
  • Zelfstandig naamwoord
  • Lidwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Bijwoord
  • Voorzetsel

Slide 46 - Diapositive

Overzicht voornaamwoorden:
  1. Persoonlijk voornaamwoord
  2. Bezittelijk voornaamwoord
  3. Wederkerend voornaamwoord
  4. Aanwijzend voornaamwoord
  5. Betrekkelijk voornaamwoord
  6. Vragend voornaamwoord
  7. Onbepaald voornaamwoord
  8. Wederkerig voornaamwoord 

Slide 47 - Diapositive