M2C_unit 4_ repeat

Unit 4: Worldwide
Eat, sleep, rinse, repeat...
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Unit 4: Worldwide
Eat, sleep, rinse, repeat...

Slide 1 - Diapositive

Today
  1. homework check: past continuous
  2. Wat zit er allemaal in de toets? 

Slide 2 - Diapositive

Vragende voornaamwoorden - 
Question words

Slide 3 - Diapositive

Wat moet je kunnen? 

* Je moet de betekenis van de question words weten
*Je moet met question words vragen kunnen maken

Slide 4 - Diapositive

If or when? 
if = als / indien
 Als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren.
 Om een voorwaarde aan te geven.

when = wanneer / toen
 Je weet zeker dat iets gaat gebeuren.

Slide 5 - Diapositive

WHAT ARE TAG QUESTIONS?
De question tag gebruik je in het Nederlands als je hè, toch of nietwaar gebruikt. De regel is als volgt;
1. Is de hoofdzin bevestigend dan is de tag ontkennend.
             Vb. He is good, isn't he?
             Is de hoofdzin ontkennend dan is de tag bevestigend.
             Vb. He isn't good, is he?

Slide 6 - Diapositive

Tag questions
2 Staat er een vorm van het werkwoord 'to be' of 'to have' in de hoofdzin? herhaal dat in de tag question!
She has a car, hasn't she?
We weren't smart, were we?
Maar let op: I am rich, aren't I ?
3. Staat er een hulpwerkwoord in de hoofdzin? (Can/will/should):Herhaal dat in de tag question!

Slide 7 - Diapositive

Tag questions
3. Staat er een hulpwerkwoord in de hoofdzin? (Can/will/should): Herhaal dat in de tag question!
He can leave now, can't he?
LET OP: You will help us, won't you

Slide 8 - Diapositive

Tag questions
4. Staat er een gewoon werkwoord in de hoofdzin?
Gebruik dan do/does (tegenwoordige tijd) of did (verleden tijd)
We walked to school, didn't we?
He doesn't play football, does he?

Slide 9 - Diapositive

Adverb = bijwoord
Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord of de hele zin.
    Mary sings wonderfully.
    My grandparents talk incredibly loudly.
    I am eating an amazingly delicious steak right now.
    Hopefully, she will call me back later.


Slide 10 - Diapositive

From adjective to adverb
Bijvoeglijk naamwoord             Bijwoord
She is beautiful.                             She sings beautifully.       
He was nice.                                    He plays the piano nicely.
The children are happy.             They play happily.                    

                                                 

Slide 11 - Diapositive

Moeilijkst? 
- vraagwoorden
- if/when
-tag questions
-bijwoorden

Slide 12 - Diapositive

Homework
Check grammar unit 4. 

Slide 13 - Diapositive