Wiederholung haben, sein, werden

Grammatik: haben & sein & werden
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammatik: haben & sein & werden

Slide 1 - Diapositive

Was kannst du schon?
und was ist neu?


-Persoonlijk voornaamwoorden 
- stam+ uitgang 
- uitzonderingen werkwoorden vervoegen
-Was bedeutet das Verb 'werden?
-Welche Funktion hat das Verb 'werden'
  in dem Satz?
- Hilfsmittel S.
timer
5:00

Slide 2 - Diapositive

ich (haben)
A
ich habbe
B
ich hab
C
ich habe

Slide 3 - Quiz

werden
ich werde
du wirst
er/sie/es wird

wir werden
ihr werdet
sie/Sie werden
sein
ich bin
du bist
er/sie/es ist

wir sind
ihr seid
sie/Sie sind
haben
ich habe
du hast
er/sie/es hat

wir haben
ihr habt
sie/Sie haben

Slide 4 - Diapositive

ihr (sein)
A
ihr seit
B
ihr seid
C
ihr sind

Slide 5 - Quiz

er (werden)
A
er wirt
B
er werdet
C
er wird

Slide 6 - Quiz

werden/sein/haben
  • hoofdwerkwoorden in de zin
  • geeft een verandering van een toestand/ ontwikkeling van iemand  aan. Beispiel: Ich werde später Arzt.
  • hulpwerkwoorden in de zin
  • geeft een mogelijkheid, waarschijnlijkheid, noodzaak of een wil aan. Beispiel: Er wird auch mitspielen.

Slide 7 - Diapositive

du (werden)
A
du wirst
B
du werdest
C
du werst

Slide 8 - Quiz

Grammatik: Voorzetsels met de 3e naamval+ der/ein- groep

Slide 9 - Diapositive

- Ich fahre morgen zu meinen Freunden (mv).
- Er hatte noch eine Kopie von dem Brief (m). 
- Er hat die Pizza(v) gegessen.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Welke is geen voorzetsel in de 3e naamval?
A
für
B
mit
C
zu
D
von

Slide 12 - Quiz

mit einem hoort bij
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig en mannelijk
D
meervoud en mannelijk

Slide 13 - Quiz

Het lidwoord van de ein-groep krijgt in de 1e naamval een -e als uitgang als het zelfstandig naamwoord.... is
A
mannelijk en onzijdig
B
vrouwelijk en onzijdig
C
onzijdig en meervoud
D
vrouwelijk en meervoud

Slide 14 - Quiz

mannelijk 3e naamval der
A
den
B
dem
C
der

Slide 15 - Quiz

wanneer krijgt het zelfstandig naamwoord een extra -n?
A
bij 3e naamval meervoud
B
bij 3e naamval vrouwelijk
C
bij 3e naamval onzijdig
D
3e naamval mannelijk

Slide 16 - Quiz

Erklärung ist:  

bei, von en zu kunnen worden samengetrokken met der en dem:


bei dem   = beim

von dem = vom

zu dem   = zum

zu der    = zur 



Slide 17 - Diapositive

Vor dem wordt...

Slide 18 - Question ouverte

Zu der wordt

Slide 19 - Question ouverte

Bei dem wordt

Slide 20 - Question ouverte

Zu dem wordt

Slide 21 - Question ouverte


Slide 22 - Question ouverte

Lernliste

Slide 23 - Diapositive

Bedeutung von Strecke
A
tijd
B
streek
C
traject
D
circuit

Slide 24 - Quiz

Bedeutung von Spaziergang
A
wandeling
B
pretpark
C
doorgang
D
attractie

Slide 25 - Quiz

Bedeutung Aufenthalt
A
verblijf
B
afgang
C
bekeuring
D
dwaling

Slide 26 - Quiz

Bedeutung die Gegend
A
de buurt
B
de streek
C
het verloop
D
het gebied

Slide 27 - Quiz

Bedeutung eine Reise buchen
A
een reis adviseren
B
een reis bedenken
C
een reis boeken
D
een reis annuleren

Slide 28 - Quiz

Bedeutung sich kümmern um
A
zich bezig houden met
B
zorgen voor
C
iets onthouden

Slide 29 - Quiz