2HVE: C - phrases-clés & parler

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Aujourd'hui, 

c'est le...

Les vacances (page 52)

• Je moet in het Frans kunnen vragen/vertellen:
• Of je een leuke vakantie hebt gehad.
• Wanneer: welk (seizoen) je op vakantie bent geweest
  Tu as été quand? - J'ai été en automne / en été (woorden F)
• Waar: welk land je hebt bezocht
• Met wie: familie, vrienden, etc.?
• Hoe het weer was.
  
  
• Wat: welke activiteiten heb je gedaan?
• Hoe: met welk voertuig?

La météo

Lundi

Mardi

Mercredi

Prends

des notes!

La météo

Il a fait... beau?

Het is mooi weer

Het waait

Het sneeuwt

Het onweert

Het is bewolkt

Het regent

Het vriest

Het is slecht weer

le ciel est couvert -
de lucht is bedekt

Les vacances (page 52)

• Je moet in het Frans kunnen vragen/vertellen:
• Of je een leuke vakantie hebt gehad.
• Wanneer: welk (seizoen) je op vakantie bent geweest
  Tu as été quand? - J'ai été en automne / en été (woorden F)
• Waar: welk land je hebt bezocht
• Met wie: familie, vrienden, etc.?
• Hoe het weer was.
  
  
• Wat: welke activiteiten heb je gedaan?
• Hoe: met welk voertuig?

La conversation

• Dire bonjour
  
  
• Parler de ses vacances
  
  
• Dire au revoir

La météo: sleep het juiste weer naar het juiste plaatje.

Il fait mauvais

Il fait chaud

Il fait froid

Il fait 22 degrés

il fait beau

La météo: sleep het juiste weer naar het juiste plaatje.

Il neige

Il y a du soleil

Il pleut

Il fait -5 degrés

Il y a du vent

La météo

Op de volgende dia vind je een kaart van Nederland.

Je bereidt een kort weerbericht voor in het Frans. Je presenteert jouw weerbericht aan een klasgenoot.

Benoem de dag, het weertype (zonnig, regen, etc) en hoeveel graden het wordt.

Aujourd'hui, c'est le ...

Objectif: Aan het einde van de les heb je de woorden die te maken hebben met vakantie en weer  herhaald en kun je een kort gesprek voeren over de vakantie.

Qu'est-ce que nous allons faire aujourd'hui?

- Le vocabulaire A & B
- Chapitre 1: Un, deux, splash! - C (phrases-clés et parler)

Mots/phrases A & B

La compétition 

pendant

1. het weer
2. ontdekken
3. tijdens
4. bijna

la liberté

1. het weer
2. de berg
3. het eiland
4. de vrijheid

le/la jeune

1. de jongere
2. de zee
3. het vliegtuig
4. geweldig

De leraren leggen uit

Het is warm

Je mag je boek gebruiken:
De eerste vakantiedag

Je mag je boek gebruiken:
Ik ben in Parijs geweest met mijn ouders

2HV1

2HV2

2HV4

2HV5

Les devoirs

2HV

Vendredi 4 septembre

Apprendre le vocabulaire A & B + Phrases C

Au travail!
Prêt? Slim stampen 

En silence, zodat iedereen zich kan concentreren

Les activités

Qu'est-ce que tu as fait pendant les vacances?

Qu'est-ce que c'est comme activité?

1. j'ai fait du kayak
2. j'ai fait du cheval
3. j'ai fait de la voile
4. j'ai fait du shopping

Qu'est-ce que c'est comme activité?

1. j'ai joué au foot
2. j'ai fait du shopping
3. j'ai fait du surf
4. j'ai fait une promenade à pied

Qu'est-ce que c'est comme activité?

1. j'ai fait de la voile
2. j'ai nagé dans la piscine
3. j'ai fait du VTT (vélo tout terrain)
4. j'ai fait une promenade à pied

Qu'est-ce que c'est comme activité?

1. j'ai fait du shopping
2. j'ai joué au football
3. j'ai nagé dans la piscine
4. j'ai fait du kayak

Qu'est-ce que c'est comme activité?

1. j'ai fait du shopping
2. j'ai fait du SUP
3. j'ai nagé dans la piscine
4. j'ai fait du surf

Qu'est-ce que c'est comme activité?

1. j'ai fait de la voile
2. j'ai fait de la plongée
3. j'ai fait du kayak
4. j'ai fait du VTT