ch 5 Objectif Santé cours 6 06 06 2024 HV2D

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

pour jeudi, 6 juin

VLOG INLEVEREN VIA WE-TRANSFER e-mail: [e-mail]

apprendre: grammatica blokken D + H (+ opdrachten en aantekeningen) + voc E n-f f-n

- je kent de woorden die te maken hebben met sporten

- je kunt een vraag op  3 verschillende manieren stellen, ook met vraagwoord

Pronom interrogatif = vraagwoorden

waar                     =     où

wie                        =     qui

wanneer             =     quand

hoe                       =      comment

waarom              =      pourquoi

wat                       =      que / qu'est-ce que

hoeveel              =      combien

Pronom interrogatif = vraagwoorden

Vraag met vraagteken

Tu habites où?     (achter )

Vraag met est-ce que

Où est-ce que tu habites?  (voor)

Vraag met inversie

Où habites-tu? (voor)  - geen zelfst naamw en eigen namen  !!

Pronom interrogatif = vraagwoorden

Vraag met vraagteken

Tu habites où?     (achter )

Vraag met est-ce que

Où est-ce que tu habites?  (voor)

Vraag met inversie/omdraaien

Où habites-tu? (voor)

Let op! geen eigennaam of zelfstnw - Où habite-Pierre? / Pierre, où habite-t-il

Pronom interrogatif = vraagwoorden

LET OP!!!!!!!

Est-ce que + il + elle + ils + elles + on

= Est-ce qu'il / qu'elle/ qu'ils/ qu'elles/qu'on

Il a un chien?

!!!!!!!!!!!   A - il un chien?   Mag niet !!!  - 2x klinkers

                 A -t-il un chien?

                 

faire

• je fais
• tu fais
• il/elle/on fait
• nous faisons
• vous faites
• ils/elles font

Doe jij aan tennis? 3x vraagvorm

Waar dans jij?

Wanneer gaat zij naar huis?

Waarom doen jullie aan skieën?

à faire

devoirs à faire

30 A, 30 C, 30 D ?????

à faire

31 C, D, E

correction

31 C, D, E

Maak een vraag met een vraagwoord?
(zonder boek)