L' Article

L'article
Ik begrijp op welke manieren het lidwoord gebruikt kan worden in het Frans
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

L'article
Ik begrijp op welke manieren het lidwoord gebruikt kan worden in het Frans

Slide 1 - Diapositive

Onbepaalde lidwoorden in het Frans

een hond - un chien                  honden - des chiens

een appel - une pomme                 appels - des pommes  

een boom - un arbre                 bomen - des arbres


Des heeft geen vertaling!



Slide 2 - Diapositive

Bepaalde lidwoorden in het Frans

de hond - le chien                 de honden - les chiens

de appel - la pomme                de appels - les pommes  

de boom - l'arbre                de bomen - les arbres


Let op l' is nooit meervoud!

Slide 3 - Diapositive

DE (=van) + lidw

de + le = du 
de + l' = de l'
de + la = de la
de + les = des

ex. La fêtes des jeunes
À (=in, naar, op, tegen,...) + lidw

à + le = au
à + l' = à l'
à + la = à la
à + les = aux

ex. Je suis au stade

Slide 4 - Diapositive

Bijzonderheden:  bepaald lidwoord
  • Algemeen --> Le sport est bon pour la santé
  • Aimer, préférer, détester en adorer --> J'adore le français
  • Uiterlijk --> Elle a les yeux bleus.
  • Datum --> Le 10 avril 2020
  • Iets wat elke week gebeurt --> Le vendredi, on a cours.

Slide 5 - Diapositive

Landennamen met lidwoord
Landennamen in FR --> altijd bepaald lidwoord!

bijna alle landennamen op -e --> vrouwelijk
ex. la France, la Belgique, l'Allemagne, l'Espagne
andere landennamen --> mannelijk
ex. le Portugal, le Danemark, les Pays-Bas, le Japon

Slide 6 - Diapositive

Het delend lidwoord

du, de la, de l', des

--> als het over een onbepaalde hoeveelheid gaat 


Ik wil wijn -> Je veux du vin

Wij nemen tomaten! -> Nous prenons des tomates

Slide 7 - Diapositive

ATTENTION!

Een delend lidwoord verandert in

de / d' in  2 gevallen, namelijk

Slide 8 - Diapositive

1. Na een ontkenning!

Wil je brood? Nee, ik wil geen brood!

Tu veux du pain? Non, je ne veux pas de pain!

Eet je frietjes? Nee, ik eet geen frietjes meer.

Tu manges des frites?  Non, je ne mange plus de frites.    

Slide 9 - Diapositive

2. Na een woord van hoeveelheid!

Drink je water? Ja, ik drink veel water!

Tu bois de l' eau? Oui, je bois beaucoup d' eau !

Neem je frietjes? Oui, ik neem een bord frietjes.

Tu prends des frites? Oui, je prends une assiette de frites.    

Slide 10 - Diapositive

Soms geen  geen lidwoord of delend lidwoord:

1. na een getal, plusieurs, quelques

          Ik neem drie croissants - Je prends trois croissants 

2. sommige uitdrukkingen 

         avoir faim - J'ai faim

          avoir peur - Je n'ai pas peur

          avoir envie - avoir besoin



Slide 11 - Diapositive

Wat is NIET van toepassing op het "delend lidwoord"
A
het geeft onbepaalde hoeveelheden aan
B
je gebruikt het na een getal
C
het bestaat niet in het Nederlands
D
'de l' staat voor een klinker of stomme h

Slide 12 - Quiz

na een ontkenning of woord dat een hoeveelheid aanduidt (zoals kg, gr, cm, glas - behalve een getal/cijfer ) volgt :
A
de of d'
B
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)

Slide 13 - Quiz

na een woord dat een gevoel uitdrukt (zoals aimer, adorer, détester etc.) volgt
A
het onbepaald lidwoord (un, une, des)
B
het bepaald lidwoord (le, la, l' , les)
C
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)
D
de / d'

Slide 14 - Quiz

na een getal (1, 2, 3 etc) en vóór een zelfstandig naamwoord zoals in
"ik heb 3 broers" volgt
A
het delend lidwoord
B
geen delend lidwoord maar direct het zelfst. nw

Slide 15 - Quiz

Il mange ..... viande et il boit ...... eau
A
de / de l'
B
du / de l'
C
de la / de la
D
de la / de l'

Slide 16 - Quiz

Welk delend lidwoord hoort in deze zin: " je n'ai pas ...... argent"
A
d'
B
du
C
de la
D
de l'

Slide 17 - Quiz

300 grammes ..... café
A
du
B
de
C
le
D
de l'

Slide 18 - Quiz

il y a beaucoup ........ eau dans la bouteille
A
de l'
B
d'

Slide 19 - Quiz

j' adore ..... chocolat (mnl)
A
le
B
du
C
de
D
de l'

Slide 20 - Quiz

J' ai très peu ..... argent
A
de l'
B
de
C
d'
D
du

Slide 21 - Quiz

J' aime ...... tomates
A
des
B
les

Slide 22 - Quiz

je prends ..... café
A
de
B
du

Slide 23 - Quiz

je déteste .... café
A
le
B
du
C
de la
D
de

Slide 24 - Quiz

il entend ..... bruit (m)
(hij hoort lawaai)
A
le
B
du

Slide 25 - Quiz