Woordenlijst A t/ m F
1 / 21
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Le bateau
A
de boot
B
de trein
Slide 2 - Quiz
travailler
A
werken
B
reizen
Slide 3 - Quiz
Il fait chaud
A
Het is warm
B
Het is koud
Slide 4 - Quiz
la fille
A
het meisje
B
de vriendin
Slide 5 - Quiz
le départ
A
het vertrek
B
de aankomst
Slide 6 - Quiz
mais
A
hoe
B
maar
Slide 7 - Quiz
alors
A
dan
B
en
Slide 8 - Quiz
trop
A
waardeloos
B
te veel
Slide 9 - Quiz
la gare
A
de parkeerplaats
B
het station
Slide 10 - Quiz
voir
A
zien
B
komen
Slide 11 - Quiz
le voyage
A
de reis
B
het schema
Slide 12 - Quiz
hier
A
gisteren
B
nu
Slide 13 - Quiz
l'arbre
A
de boom
B
het gras
Slide 14 - Quiz
nager
A
rennen
B
zwemmen
Slide 15 - Quiz
faire les magasins
A
shoppen
B
het magazijn opruimen
Slide 16 - Quiz
Vertaal:
Tu as passé de bonnes vacances?
Tu as passé de bonnes vacances?
Slide 17 - Question ouverte
Vertaal:
Oui, il a fait chaud.
Oui, il a fait chaud.
Slide 18 - Question ouverte
Vertaal: J'ai été à la plage.
Slide 19 - Question ouverte
Vertaal:
Avec qui?
Avec qui?
