prepositions of time and place

Prepositions of time and place
Voorzetsels van tijd en plaats
Chapter 2
Havo 3
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Prepositions of time and place
Voorzetsels van tijd en plaats
Chapter 2
Havo 3

Slide 1 - Diapositive

Today

- Learning goals : I know how to use the prepositions of time and place correctly. 
-Discuss the answers of the worksheet
- Prepositions of place
- Homework (Page 104, 105, 110, 111, 112 & 113 + worksheet)
-Reflection

Slide 2 - Diapositive

Prepositions of time
On > voor dagen en data.

In > Voor maanden, jaartallen, alle seizoenen en dagdelen behalve de nacht (night).  

At >Voor het dagdeel de nacht (night), tijdstippen en feestdagen.
*Maar ook voor het weekend.

Slide 3 - Diapositive

Examples
I have a game on Saturday. 

Flowers grow in spring.

School starts at 9 am.

Slide 4 - Diapositive

Choose the correct preposition:
He was born ____ 2007.
A
in
B
on
C
at

Slide 5 - Quiz

Prepositions of place
On > Voor openbaar vervoer en als je zegt dat je iets ergens bovenop zet, of ergens op staat.  We gebruiken on als je het over de oppervlakte hebt / iets ergens bovenop is:
--> I'm sitting on the table. 
In > Voor plekken in de natuur, landen en als je ergens ‘binnen’ bent.  We gebruiken in als je het hebt over dat iemand of iets in een bepaalde locatie is.
At > Voor specifieke locaties, huisnummers and (namen van) gebouwen.  
We gebruiken at als je het hebt over dat iemand of iets bij een bepaalde locatie is

Slide 6 - Diapositive

Examples
I like to read on the bus.

He lives in the mountains.

I am at school.

Slide 7 - Diapositive

Choose the correct preposition:
Dad is going to pick us up ____ the bus stop.
A
in
B
on
C
at

Slide 8 - Quiz

Tips
1 Bekijk of de Engelse zin over een tijd of plaats gaat?
2 Loop de opties in/at/on na. Welke optie past in de zin?

* Je kunt de zin vertalen naar het Nederlands, maar dit kan ook tot een onjuist voorzetsel leiden.*

Slide 9 - Diapositive

Preposition of time or place?
We visit my grandparents on 1 January.
A
time
B
place

Slide 10 - Quiz

Preposition of time or place?
He took photos in the cathedral.
A
time
B
place

Slide 11 - Quiz

Preposition of time or place?
I am at the station.
A
time
B
place

Slide 12 - Quiz

Preposition of time
Preposition of place
Put your bags on the floor.
I have a maths test on Friday.
My birthday is in June.
He is in his room.
I woke up at midnight.
She is at the dentist's

Slide 13 - Question de remorquage