SEMANA 14 - VOCA & LUISTERVAARDIGHEID

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

SEMANA 14 - VOCA & LUISTERVAARDIGHEID

Wat is de betekenis van het Spaanse werkwoord 'comprar'?

1. Verkopen
2. Passen
3. Lenen
4. Kopen

Hoe vertaal je het werkwoord 'probar' naar het Nederlands?

1. Proberen
2. Aantrekken
3. Kopen
4. Gebruiken

Wat betekent 'quedar bien' in het Nederlands?

1. Weggaan
2. Goed staan
3. Goed voelen
4. Goed afpsreken

Hoe vertaal je het werkwoord 'ir bien con' naar het Nederlands?

1. Slecht passen bij
2. Blij zijn met
3. Ruzie maken met
4. Goed passen bij

Wat is de betekenis van het Spaanse werkwoord 'gustar'?

1. Vervelen
2. Mooier vinden
3. Lekker vinden
4. Mooi vinden

Wat is de betekenis van 'la ropa' in het Spaans?

1. kleren
2. kleding
3. eten
4. drinken

Wat is de betekenis van 'preferir' in het Spaans?

1. voorkeur hebben
2. vermijden
3. liever willen
4. kiezen

Wat is de betekenis van 'tienda' in het Spaans?

1. huisje
2. boetiek
3. winkel
4. school

Wat is de betekenis van 'ponerse' in het Spaans?

1. aantrekken
2. aandoen
3. dragen
4. uitdoen

Wat is de betekenis van 'vale' in het Spaans?

1. is goed
2. het kost
3. het is mooi
4. het is lelijk

camiseta con dibujos

camiseta de corazones

camiseta de flores

camiseta lisa

camiseta de rayas

camiseta con dibujos

camiseta de corazones

camiseta de flores

camiseta lisa

camiseta de rayas

camiseta con dibujos

camiseta de corazones

camiseta de flores

camiseta lisa

camiseta de rayas

camiseta con dibujos

camiseta de corazones

camiseta de flores

camiseta lisa

camiseta de rayas

00:10

Busco...

1. un regalo
2. un vestido rojo
3. un panlatones
4. unos vaqueros

00:16

¿Algo de ropa o algún complemento? Unas gafas de sol, un collar, unos ...

1. guantes
2. pantalones
3. pendientes
4. clientes

00:19

¡Ropa! Un ... o una ...

1. complemento - camisa
2. vestido - camiseta
3. gorro - falda
4. jersey - chancla

00:21

¡...! Ven conmigo.

1. Vale
2. Claro
3. Por supuesto
4. Vaya

00:29

Aquí ... los vestidos de la nueva colección.

1. está
2. son
3. estaban
4. están

00:37

Hm, es que son un poco ...

1. coches
2. caros
3. baratos
4. claros

00:40

... voy a regalarle una camiseta. ¿Puedes enseñarme algunas?

1. Creo que
2. Mejor
3. Vale
4. No quiero

00:48

¿Cómo la ...?

1. quieres
2. compras
3. prefieres
4. piensas

01:02

Welke optie heeft hij NIET?

1. geruit
2. gestreept
3. met hartjes
4. met stippen

01:06

¿... es tu novia? ¿Es una chica romántica?

1. Cómo
2. Quién
3. Cuánto
4. Cuándo

01:12

Welk T-shirt valt af?

1. de rayas (gestreept)
2. con dibujos (met plaatjes)
3. lisa (effen)
4. de corazones (hartjes)

01:16

Me ... esta naranja. A Blanca le encanta el naranja.

1. gusto
2. gusta
3. gustan
4. gustos

01:18

¿Cuánto ...? ¿Tiene descuento?

1. vale
2. cuesta
3. es
4. va

01:22

No, no tiene. Por ser de la nueva colección. Pero no es tan ...

1. cara
2. barata
3. bonito
4. bonita

01:27

Bueno, tampoco es tan ...

1. barata
2. cara
3. bonita
4. buena

01:30

Wie gaat hij bellen om advies te vragen?

1. zijn vriendin
2. zijn moeder
3. zijn zus
4. zijn nichtje

01:44

Wat gebeurt hier?

1. Su hermana no contesta.
2. Su hermana no tiene móvil.

01:45

¿Qué ... tiene tu novia?

1. color
2. ropa
3. precio
4. talla

01:58

Wat gebeurt hier?

1. De verkoopster haalt een ander shirt.
2. De verkoopster gaat proberen z'n zus te bellen.
3. De verkoopster gaat het shirt aantrekken.
4. De verkoopster moet even een andere klant helpen.

camiseta con dibujos

camiseta de corazones

camiseta de flores

camiseta lisa

camiseta de rayas

Frases tienda de ropa

1. Je zoekt iets in een kledingwinkel. Zeg wat je zoekt.

2. Zeg dat je liever een andere kleur wil.

3. Zeg welke maat je hebt.

4. Zeg dat je het wil passen.

5. Zeg dat je het mooi vindt (staan).

6. Bedank de verkoper.

'PROEFLUISTERTOETS'

Wat kun je verwachten?

00:08

Wat vindt hij ervan?

😒🙁😐🙂😃

00:11

Maar wil hij deze ook kopen?

1. Ja
2. Nee

00:16

Waarom wijst de verkoopster naar boven?

1. Ze gaat daar even omkleden.
2. Daar is de kassa waar hij kan betalen.
3. Daar hebben ze andere kleurtjes.
4. Daar hebben ze accessoires.

00:29

Wat vraagt de verkoopster?

1. Of hij een klantenkaart heeft.
2. Of hij zeker weet dat hij dit T-shirt wil kopen.
3. Hoe tevreden hij is met de service.
4. Hoe hij wil betalen.

00:31

Hoe betaalt hij?

1. Cash
2. Pinnen

00:48

la vuelta

el recibo