Geld wordt alleen geaccepteerd door iedereen als het fiduciair (te vertrouwen) is.
Geld is fiduciair omdat: iedereen geld als ruilmiddel accepteert (wettig betaalmiddel).
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Fiduciair
Geld wordt alleen geaccepteerd door iedereen als het fiduciair (te vertrouwen) is.
Geld is fiduciair omdat: iedereen geld als ruilmiddel accepteert (wettig betaalmiddel).
Slide 1 - Diapositive
Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel
Slide 2 - Quiz
functies geld
1. spaarmiddel
2. rekenmiddel
3.ruilmiddel
Slide 3 - Diapositive
Is dit een voorbeeld van directe of indirecte ruil
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 4 - Quiz
Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen
Slide 5 - Quiz
Wanneer is er spraken van indirecte ruil
A
Wanneer je een koe tegen een schaap ruilt
B
Wanneer je, je kip ruilt voor een koe en die weer door ruilt
C
Wanneer je, je schaap verkoopt voor geld en een koe koopt
D
Als je, je schaap verkoopt
Slide 6 - Quiz
Wat is een voorbeeld van directe ruil?
A
Fruit ruilen tegen groente
B
Kleding verkopen op de markt
C
een auto kopen
D
Kleding verkopen op marktplaats
Slide 7 - Quiz
DIRECTE RUIL
Slide 8 - Diapositive
Directe ruil
Indirecte ruil
Slide 9 - Diapositive
Chartaal of giraal geld?
Met de chip in je telefoon betalen
A
Chartaal
B
Giraal
Slide 10 - Quiz
Ik haal €50 uit de pinautomaat. Welk(e) type geld wordt er gebruikt in deze transactie?
A
Chartaal
B
Giraal
C
Beide
D
Geen van beide
Slide 11 - Quiz
Martijn en Hans horen op de achtergrond het gesprek tussen hun ouders. Ze krijgen een discussie over wat hun ouders bedoelen met de termen chartaal en giraal geld.
A
geld dat bestaat uit bankbiljetten en munten
B
geld dat op je bankrekening staat, plus munten en bankbiljetten.
C
geld dat op je betaalrekening staat
D
geld dat op je spaarrekening staat.
Slide 12 - Quiz
Chartaal geld
Chartaal geld = contant geld
Bankbiljetten en Munten
Geld dat je kan aanraken
Vaak kleine bedragen
Kan vervalst worden
Slide 13 - Diapositive
Giraal en chartaal geld
Slide 14 - Diapositive
Wat betekent intrinsieke waarde?
Slide 15 - Question ouverte
Hoe bereken je de intrinsieke waarde per punt/bankbiljet?
Slide 16 - Question ouverte
Waarde van munten
Intrinsieke waarde - De waarde die het metaal van de munt heeft
Nominale waarde - De waarde die wij aan de munt geven