5vwo woensdag 15 september

¡Buenos días!
Patagonia, Chile/Argentina
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 32 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

¡Buenos días!
Patagonia, Chile/Argentina

Slide 1 - Diapositive

¿Qué hacemos hoy?
  • Nakijken oefening imperfecto/ indefindo  
  • Uitleg lijdend voorwerp als
persoonlijk voornaamwoord & oefeningen
  • Leesvaardigheid PA deel 4 libro 1  
oef 20, 29, 30 nakijken (zorg wel eerst dat je 
ze gemaakt hebt!)
  • ¿Preguntas?

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Bijv:

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

signaalwoorden indefinido
Voorbeelden van signaalwoorden indefinido
  • ayer = gisteren
  • anteayer = eergisteren
  • anoche = gisteravond
  • la semana pasada/el mes pasado/el año pasado = vorige week/maand/jaar
  • el viernes (pasado) = vrijdag, afgelopen vrijdag
  • hace una semana = een week geleden
  • en 2002 = in 2002


Slide 10 - Diapositive

signaalwoorden imperfecto
Voorbeelden van signaalwoorden imperfecto:
  • antes = vroeger
  • cada día/semana/mes/año = elke dag/week/maand/jaar
  • todos los días = elke dag
  • siempre = altijd
  • normalmente = normaal gesproken
  • en los años '80 = in de jaren '80
  • cuando tenía... años = toen ik ... jaar oud was
  • cuando era pequeño/a = toen ik klein was

Slide 11 - Diapositive

La teoría del huevo frito :

Slide 12 - Diapositive

Verleden tijden
- De indefinido / imperfecto zijn allemaal verleden tijden


- De volgende dia's gaan over het welke methode je kunt toepassen om te bepalen  wanneer moet je nu welke tijd moet gebruiken?

Slide 13 - Diapositive

Manier 1 + 2
Manier 1  Signaalwoord
gisteren                        (duidelijk begin en duidelijk eind: 00.00 uur en 23.59 uur) = INDEFINIDO
toen ik klein was        (géén duidelijk begin en eind)                                                     = IMPERFECTO


Manier 2 Vraag stellen (bij kiezen tussen indefinido/imperfecto)
Was het er al?                = IMPERFECTO
Gebeurde het?               = INDEFINIDO



Slide 14 - Diapositive

Signaalwoorden (manier 1)

Slide 15 - Diapositive

Vraag stellen (manier 2)

Slide 16 - Diapositive

Naast dat je aan signaalwoorden kunt zien welke tijd je moet gebruiken, kun je ook de volgende vraag stellen:

Was het er al? = imperfecto (achtergrond)
Gebeurde het? = indefinido (acties)


Let op: 'cuando' kan zowel imperfecto als indefinido zijn. 

Slide 17 - Diapositive

imperfecto/indefinido?
Hoe was de situatie? 


Imperfecto 


Wat gebeurde er? 


Indefinido


Caperucita pensaba en su abuela cuando encontró al lobo.

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp 
(objeto directo)

Slide 21 - Diapositive

El objeto directo
Wat is een lijdend voorwerp?



ej. Compro un libro para Juan.
het antwoord op de vraag wie of wat + persoonsvorm
el libro = het lijdend voorwerp

Slide 22 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Net als in het Nederlands kan je het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. 
Ik koop een boek voor Juan. - Ik koop het voor Juan. 
Compro un libro para Juan.  - Lo compro para Juan.

Meer voorbeelden op de volgende slides

Slide 23 - Diapositive

                

Onderwerp
yo
él
ella
usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos/ellas
ustedes


Lijdend voorwerp
me  
te
lo
  la  
lo/la
nos 
os 
los/las 
los/las
Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp heeft de onderstaande vormen:  

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Plaats van de persoonlijke voornaamwoorden. 
- De persoonlijke voornaamwoorden staan voor de persoonsvorm
vb:  Uso todos los días el ordenador. - Lo uso todos los días. 
- Als er een infinitief in de zin staat kan het persoonlijk voornaamwoord voor de persoonsvorm komen te staan.
vb: Voy a comprar un libro. -  Lo voy a comprar.
of achter de infinitief. Let op: het moet er dan aan vast geschreven worden!!!
vb: Voy a comprar un libro. - Voy a comprarlo.

Slide 26 - Diapositive

Bij de mannelijke vorm van het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp in de derde persoon wordt ook vaak le gebruikt: 


Juan saluda a la dependienta, pero ella no lo/le ve.
Juan groet de verkooptster, maar zij ziet hem niet.

Slide 27 - Diapositive

Oefening: persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp.


1.¿No compras el periódico? Koop je de krant niet?
No hoy no ____ compro. Nee, vandaag koop ik hem niet.
2. ¿Ya has invitado a Martín? Heb je Martín al uitgenodigd?
 No, no ______he invitado todavía. Nee ik heb hem nog niet uitgenodigd.
3. ¿Has visto a Eva? Heb je Eva gezien?
Sí, _________he visto en el mercado. Ja ik heb haar op de markt gezien.
4. ¿Conoces al señor Fernández?  Sí, __________conozco bien.Ken je meneer Fernández? Ja ik ken hem goed 
5.Juan ________espera en la puerta del cine. Juan wacht op je bij de ingang van de bioscoop. 


Slide 28 - Diapositive

COMPLETA CON LOS PRONOMBRES DE OBJETO DIRECTO 
EJERCICIO 1
1)Me gusta este libro; por eso...............compro y..............pago.
2)Me apetecen estas manzanas; yo..............compro.
3)No quiero este móvil porque no..............necesito.
4)¿Tú escuchas la radio? –Sí, yo..............escucho cuando conduzco.
5)¿Tu padre compra el periódico? –Sí, mi padre..............compra todos los días.

EJERCICIO 2
COMPLETA CON LOS PRONOMBRES DE OBJETO DIRECTO 
1)¿Has leído ya la revista? -Sí, .............. he leído.
2)¿Habéis comprado las entradas para el partido? -Sí, ..............hemos comprado esta mañana.
3)¿Has preparado la comida? -No, todavía no..............he preparado.
4)¿Has visto mis gafas? -No, no...............he visto por aquí.
5)¿Dónde has comprado esos tomates?- Yo.............. he comprado en el mercado central.


Slide 29 - Diapositive

EJERCICIO 3
COMPLETA CON LOS PRONOMBRES DE OBJETO DIRECTO 
1)¿Dónde compró Rosa ese vestido tan bonito?- Rosa..............compró en "Modas Ibiza".
2)¿Cuándo lavaste tu coche?- Yo..............lavé ayer.
3)¿Dónde pusisteis mi teléfono?- Nosotros..............pusimos en el cajón.
4)¿Comprendiste el texto?- No, yo no..............comprendí.
5)¿Terminasteis la lección? -Sí, nosotros..............terminamos la semana pasada.
EJERCICIO 4
COMPLETA CON LOS PRONOMBRE DE OBJETO DIRECTO 
1)Tu coche está sucio. Tú..............tienes que limpiar / Tú tienes que limpiar..............
2)Estoy preparando unos bocadillos. Yo..............estoy preparando / Yo estoy preparándo..............
3)Marisa debe pagar sus deudas. Marisa..............debe pagar / Marisa debe pagar..............
4)Nosotros estamos haciendo ejercicios de español. Nosotros..............estamos haciendo / Nosotros estamos haciéndo..............
5)Ellos quieren pagar esta comida. Ellos..............quieren pagar / Ellos quieren pagar......

Slide 30 - Diapositive

Respuestas

EJERCICIO 1. 1. Lo. 2. Las. 3. lo. 4. La. 5. Lo
EJERCICIO 2. 1. La. 2. Las. 3. La. 4. Las. 5. Los
EJERCICIO 3. 1. Lo. 2. Lo. 3. lo. 4. Lo. 5. La
EJERCICIO 4. 1. Lo. 2. Los. 3. Las. 4. Los. 5. La.

Slide 31 - Diapositive

Huiswerk voor vrijdag 17 sept. 
1) Presentatie woensdag 15-9 bestuderen
2) Oefeningen lijdend voorwerp als persoonlijk vnw afmaken & nakijken 
3) Leren ★ voca: structuurwoorden (RB p7)
4) Leesvaardigheid voor deze week afronden (als je dat nog niet af had) en nakijken 

Slide 32 - Diapositive