Begrijpend lezen les 2
1 / 48
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
de wijn
de arm
het feest
het glas
Slide 11 - Question de remorquage
het glas
de zoon
de arm
het feest
Slide 12 - Question de remorquage
het glas
de wijn
de arm
het feest
Slide 13 - Question de remorquage
de broek
het feest
de arm
vies
Slide 14 - Question de remorquage
de fles
de pijn
de arm
vies
Slide 15 - Question de remorquage
Slide 16 - Diapositive
Is dit het glas?
A
ja
B
nee
Slide 17 - Quiz
Is dit het feest?
A
ja
B
nee
Slide 18 - Quiz
Is dit de arm?
A
ja
B
nee
Slide 19 - Quiz
Is dit vies?
A
ja
B
nee
Slide 20 - Quiz
Is dit de wijn?
A
ja
B
nee
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Diapositive
Dit is ........
A
de fles
B
het mes
C
de broek
Slide 23 - Quiz
Dit is .......
A
de fles
B
de broek
C
de poes
Slide 24 - Quiz
Dit is .......
A
het mes
B
de stoel
C
het glas
Slide 25 - Quiz
Dit is .........
A
de tand
B
de hand
C
de man
Slide 26 - Quiz
Slide 27 - Diapositive
Slide 28 - Diapositive
Slide 29 - Diapositive
Rita is op een feest.
A
waar
B
niet waar
Slide 30 - Quiz
Zij drinkt een glas melk.
A
waar
B
niet waar
Slide 31 - Quiz
De zoon is vier jaar.
A
waar
B
niet waar
Slide 32 - Quiz
Hij trekt aan haar been.
A
waar
B
niet waar
Slide 33 - Quiz
Het glas valt.
A
waar
B
niet waar
Slide 34 - Quiz
Haar broek is vies.
A
waar
B
niet waar
Slide 35 - Quiz
Rita gaat naar school.
A
waar
B
niet waar
Slide 36 - Quiz
Slide 37 - Diapositive
Rita is ............. .
A
in de bus
B
op een feest
Slide 38 - Quiz
Rita drinkt ........ .
A
een glas bier
B
een glas wijn
Slide 39 - Quiz
De zoon van Rita is......
A
vier jaar
B
drie jaar
Slide 40 - Quiz
De wijn valt op Rita's ....... .
A
arm
B
broek
Slide 41 - Quiz
Slide 42 - Diapositive
Welke zin is goed?
A
Zij is op het feest.
B
Zij is op school.
Slide 43 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Zij drinkt een glas melk.
B
Zij drinkt een glas wijn.
Slide 44 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Hij trekt aan het been.
B
Hij trekt aan de arm.
Slide 45 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Het glas valt.
B
De lamp valt.
Slide 46 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Het glas is vies.
B
De broek is vies.
