GL - chapitre 5 - 25 maart 2021

Aujourd'hui:
- Overhoren woordjes ABE;
- Explication l'adjectif;
- Décrire ton voisin / ta voisine.

Aan het einde van de les kan je een bijvoeglijk naamwoord in het Frans maken en kan je iemand beschrijven. 
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Aujourd'hui:
- Overhoren woordjes ABE;
- Explication l'adjectif;
- Décrire ton voisin / ta voisine.

Aan het einde van de les kan je een bijvoeglijk naamwoord in het Frans maken en kan je iemand beschrijven. 

Slide 1 - Diapositive

Qu'est-ce que vous savez encore de l'adjectif (bijvoeglijk naamwoord)?

Slide 2 - Carte mentale

L'adjectif (het bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het zelfstandig naamwoord aan. Kijk of dit woord enkelvoud, meervoud, mannelijk of vrouwelijk is en voeg de juiste letter(s) toe aan het bijvoeglijk naamwoord. Mannelijk enkelvoud is de basisvorm.

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
+e
meervoud
+s
+es

Slide 3 - Diapositive

La maison est ...
A
petit
B
petite

Slide 4 - Quiz

Pierre et Jean sont ...
A
sportif
B
sportifs

Slide 5 - Quiz

Elles sont ...
A
français
B
françaises

Slide 6 - Quiz

Le jardin est ...
A
grand
B
grande

Slide 7 - Quiz

Le placard ...
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes

Slide 8 - Quiz

Les garçons sont ...
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 9 - Quiz

Il a une chaise ...
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues

Slide 10 - Quiz

L'adjectif (het bijvoeglijk naamwoord)
Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen geen -e bij!
Il est drôle / Elle est drôle

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud geen -s bij!
Il est français / Ils sont français

Slide 11 - Diapositive

Elle est ...
A
drôle
B
drôlee
C
drôles

Slide 12 - Quiz

Elles sont …
A
drôle
B
drôlees
C
drôles

Slide 13 - Quiz

Le vélo ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 14 - Quiz

Les vélos ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 15 - Quiz

L'adjectif (het bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.
De rode fiets = Le vélo rouge

Alleen grand en petit komen ervoor.
De kleine tuin = Le petit jardin

Als het werkwoord être ertussen staat, is de zinsvolgorde hetzelfde als in het Nederlands. (Vble jardin est petit / la fille est petite)

Slide 16 - Diapositive

Vertaal: Het huis is groot.

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal: het grote huis

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal: Mijn ouders zijn klein.

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal: De blauwe auto.

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal: het rode bed.

Slide 21 - Question ouverte

Au travail!
- Je krijgt 5 minuten de tijd voor de opdracht. 
- Je werkt alleen. 
- Je mag je tekstboek gebruiken, maar probeer het zoveel mogelijk uit je hoofd te doen. 
- Jullie leveren jullie tekst bij mij in en ik lees jullie tekst voor. 
- Ben je al klaar? Ga dan voca E herhalen. 

Slide 22 - Diapositive

Faire: 
Beschrijf je buurvrouw of buurman. Schrijf dit op een los blaadje wat je bij mij inlevert. Het belangrijkste vind ik dat je het uiterlijk kan omschrijven. 

Slide 23 - Diapositive

Heb je de lesdoelen behaald? ->
Je kan een bijvoeglijk naamwoord in het Frans maken en je kan iemand beschrijven.
Oui
Non

Slide 24 - Sondage