bijvoeglijk naamwoord ''vorm'' les 1

  • Voca
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

  • Voca

Slide 1 - Diapositive

But (doel)
  • bijvoeglijke naamwoord ''vorm'' toepassen 
  • kleuren

Slide 2 - Diapositive

Welke Franse bijvoeglijke naamwoorden ken je al?
Denk aan de kleuren!

Slide 3 - Carte mentale

Welke letter komt er achter het bijvoeglijk naamwoord als het mannelijk meervoud is?
A
e
B
s

Slide 4 - Quiz

Welke letter komt er achter het bijvoeglijk naamwoord als het vrouwelijk enkelvoud is?
A
e
B
s

Slide 5 - Quiz

Welke letters komen er achter het bijvoeglijk naamwoord als het vrouwelijk meervoud is?

Slide 6 - Question ouverte

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen geen -e bij.
Il est drôle / Elle est drôle.

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud geen -s bij.
Il est français / Ils sont français.

Slide 7 - Diapositive

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud gewoon een extra -s bij.
Il est néerlandais > Ils sont néerlandaiss.
A
B

Slide 8 - Quiz

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen niet nog een -e bij.
Le vélo est rouge > La voiture est rouge.
A
B

Slide 9 - Quiz

Alleen de bijvoeglijke naamwoorden grand en petit komen voor het zelfstandig naamwoord.
A
B

Slide 10 - Quiz

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het zelfstandig naamwoord aan. Kijk of dit woord enkelvoud, meervoud, mannelijk of vrouwelijk is en voeg de juiste letter(s) toe aan het bijvoeglijk naamwoord. Mannelijk enkelvoud is de basisvorm.

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
+e
meervoud
+s
+es

Slide 11 - Diapositive

La maison est ...
A
petit
B
petite

Slide 12 - Quiz

Lucas et Jean sont ...
A
sportif
B
sportifs

Slide 13 - Quiz

Le jardin est ...
A
grand
B
grande

Slide 14 - Quiz

Elles sont ...
A
français
B
françaises

Slide 15 - Quiz

Ma soeur est ...
A
content
B
contente
C
contents
D
contentes

Slide 16 - Quiz

Il a une chaise ...
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues

Slide 17 - Quiz

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen geen -e bij.
Il est drôle / Elle est drôle.

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud geen -s bij.
Il est français / Ils sont français.

Slide 18 - Diapositive

Elle est ...
A
drôle
B
drôlee
C
drôles

Slide 19 - Quiz

Elles sont …
A
drôle
B
drôlees
C
drôles

Slide 20 - Quiz

Le vélo est ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 21 - Quiz

Les vélos sont ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Diapositive

bleu
rouge
violet
jaune
vert
noir

Slide 24 - Question de remorquage

Les chats sont ...

Slide 25 - Question ouverte

La voiture est ...

Slide 26 - Question ouverte

La maison est ...

Slide 27 - Question ouverte

Les tables sont ...

Slide 28 - Question ouverte

Les chaises sont ...

Slide 29 - Question ouverte

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.
De rode fiets = Le vélo rouge.

Alleen grand en petit komen ervoor.
De kleine tuin = Le petit jardin.

Als het werkwoord être (zijn) ertussen staat, is de zinsvolgorde hetzelfde als in het Nederlands.

Slide 30 - Diapositive

Vertaal: Het huis is groot.

Slide 31 - Question ouverte

Vertaal: Mijn ouders zijn blij.

Slide 32 - Question ouverte

Vertaal: De blauwe auto.

Slide 33 - Question ouverte

Vertaal: Ik heb een rood mobieltje.

Slide 34 - Question ouverte

Wat vind je aan dit onderdeel nog lastig?

Slide 35 - Question ouverte

Fin! 

Slide 36 - Diapositive