K4 Onderwerp en hoofdgedachte

K4
Leerdoel: Je kunt het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst bepalen.



1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

K4
Leerdoel: Je kunt het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst bepalen.



Slide 1 - Diapositive

Onderwerp en hoofdgedachte
Een tekst heeft natuurlijk altijd een ONDERWERP.
Daarnaast heeft elke tekst een HOOFDGEDACHTE.

Onderwerp = in een paar woorden aangeven waar de tekst over gaat
Hoofdgedachte = Een zin waarin het onderwerp genoemd wordt en de belangrijkste informatie over het onderwerp.

Slide 2 - Diapositive

Hoe vind ik het O en het HG?
1. Lees de titel, de inleiding en het slot
2. Stel jezelf de vraag: Waar gaat de tekst over? Dat is het onderwerp.
3. Bedenk wat de tekst je vertelt over dit onderwerp:
- Informatieve tekst: Wat is de belangrijkste info over het onderwerp?
- Overtuigende tekst: Wat vindt de schrijver van het onderwerp?
4. Schrijf nu de hoofdgedachte in één zin.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Is de hoofdgedachte hetzelfde als het onderwerp?

Slide 5 - Question ouverte

Hoe of waar vind je het onderwerp van een tekst?

Slide 6 - Question ouverte

O = Creativiteit in de sport.
De tekst vertelt hoe sporters creatiever en beter kunnen worden door een tweede sport te beoefenen.
A
Een sporter die op jonge leeftijd leert bewegen, heeft daar veel profijt van; een ouders sporter heeft dat minder.
B
Kinderen moeten achter de tv gehaald worden.
C
Topsporters worden creatievere en betere sporters als ze een tweede sport beoefenen.
D
Trainers moeten hun spelers vaker andere sporten laten doen.

Slide 7 - Quiz

Maken:
1.2 Opdracht 31, 32, 33 a+b, 34
(Zie gekopieerde bladen)

Tien minuten voor het einde van de les staan de antwoorden op het bord.

Voldoe je al een beetje aan het doel?
Je kunt van een tekst het onderwerp en de hoofdgedachte bepalen.

Slide 8 - Diapositive

Antwoorden opdracht 31 en 32
OPDRACHT 31
a/b Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: onderwerp: het Engels dat Nederlanders spreken; tekstdoel: informatief; tekstsoort: informerende tekst; inhoud: Nederlanders vinden dat ze niet goed Engels spreken, maar dat valt erg mee; het Nederlands Engels wordt een tweede taal.
c Tot en met alinea 2.
d D door 1 en 3
.

Slide 9 - Diapositive

Antwoorden opdracht 31 en 32
OPDRACHT 32
a Vier redenen:
– omdat ze het niet goed spreken;
– omdat ze een accent hebben;
– omdat ze uitdrukkingen te rechtstreeks vertalen;
– omdat ze dénken dat ze goed Engels spreken (maar dat niet doen).
b het Engels dat Nederlanders spreken
c De belangrijkste informatie uit de tekst over dit onderwerp: Nederlanders vinden dat andere Nederlanders niet goed Engels spreken, maar dat valt erg mee. Engels wordt in Nederland zo vaak en zo goed gesproken dat het van een buitenlandse taal een tweede taal wordt.
d Bijvoorbeeld: Het Engels dat Nederlanders spreken wordt een nieuw soort Engels.

Slide 10 - Diapositive