Persoonlijke verzorging Hoofdstuk 22

• Verzorgende
• MBO
• Studiejaar 1

Persoonlijke Verzorging

Hoofdstuk 22 Hygiënisch werken

Hygiënisch werken

Definitie hygiëne

‘ Hygiëne is het geheel aan maatregelen en handelingen die bijdragen aan een goede gezondheid, met name gericht op het bestrijden van ziekteverwekkers om infectie te voorkomen.’

Persoonlijke hygiëne

• Handhygiëne (handen wassen)

Maar denk ook aan:

• Haar
  
• Sieraden
  
• Kleding
  
• Schoenen
  
• Hoofddoeken
  
• Zakdoeken
  
• Open wondjes
  

Voedingshygiëne

Voedingshygiëne is de hygiëne die tijdens het kopen, bewaren en bereiden van voedsel nodig is om besmetting met micro-organisme te voorkomen.’

Verschil voedselvergiftiging en voedselinfectie

Verschil voedselinfectie en voedselvergiftiging

Bij een voedselvergiftiging helpt verhitting van het voedsel niet. Dit doodt wel de bacteriën, maar niet de toxines

Voedselinfectie

- Ontstaat door het eten van voedsel met een ziekmakende bacterie, parasiet of virus

- Geeft heftige buikkrampen en diarree, soms in combinatie met overgeven

- Geeft soms koorts

- Geeft meestal pas twaalf uur na het eten klachten

(bijv. Salmonella)

Voedselvergiftiging 

- Ontstaat door giftige stoffen in voedsel, meestal geproduceerd door bacterien of schimmels

- Geeft behalve buikkrampen, diarree of braken vooral misselijkheid

- Geeft soms koorts

- Geeft meestal binnen 8 uur na besmetting klachten 

Wanneer spreek je van een 'kruisbesmetting'? 

Kruisbesmetting

Doordat een niet besmet product in aanraking komt met besmet product of resten daarvan, denk aan:

• Messen
  
• Snijplanken (zoek kleurcode op in je boek op bladzijde 301)
  
• Aanrecht
  
• Vaatdoek
  
• Borden
  
• etc
  

HACCP

• Hazard
  
• Analysis
  
• Critical
  
• Control
  
• Points
  

Verplichting om hiermee te werken in grote organisaties

Voor kleine voorzieningen is de 'hygiëne code'

Waar loop je tegenaan bij de uitvoering van deze HACCP in jouw werkveld?

Huishoudelijke hygiëne

Ondersteunen bij huishouden:

• Kennis: weet de cliënt hoe hij iets moet doen?
  
• Vaardigheden: is de cliënt in staat om dit te doen?
  
• Inzicht en overzicht: snapt de cliënt waarom hij dit moet doen?
  
• Zelfvertrouwen: ‘ durft’ de cliënt dit te doen
  
• Motivatie: wil de cliënt dit doen?
  

Vragen ?