H2 Samen met het buitenland 2.3 Europa helpt ons verder (Plein M 4e editie)

Welkom bij economie!

Hoofdstuk 2: Samen met het buitenland

2.3 Europa helpt ons verder
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij economie!

Hoofdstuk 2: Samen met het buitenland

2.3 Europa helpt ons verder

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?

  • Herhalen Theorie 2.2 Meer of minder buitenlandse handel?
  • Theorie 2.3 Europa helpt ons verder
  • Zelfstandig aan het werk


Slide 2 - Diapositive

Herhalen 2.2
Lesdoelen:

Nu:
  • kun je uitleggen hoe gebieden op de wereld steeds meer met elkaar verbonden raken;√
  • kun je uitleggen op welke manieren landen hun eigen bedrijven beschermen tegen buitenlandse concurrentie;√
  • kun je hoe uitleggen hoe internationale handel kan leiden tot ruzie tussen landen;√
  • kun je uitleggen dat landen afspraken maken om makkelijker met elkaar te kunnen handelen.√

Slide 3 - Diapositive

2.3 Europa helpt ons verder
Lesdoelen:

Aan het einde van de les:


  • Kun je uitleggen wat de Europese Unie met de economie te maken heeft;
  • Kun je uitleggen wanneer je met vreemd geld te maken hebt;
  • Kun je uitleggen wat voor gevolgen een verandering van de wisselkoers heeft;
  • Kun je uitleggen wat de eurozone is en waarom de euro is ingevoerd.

Slide 4 - Diapositive

Samenwerking in Europa
Binnen de Europese Unie is er:
  • samenwerking op politiek gebied
  • samenwerking op economisch gebied
  • vrijhandel


Verschillende Europese landen willen lid worden van de EU.

Welk land is het enige land dat de EU weer heeft verlaten?
  • Het Verenigd Koninkrijk.




Slide 5 - Diapositive

Wij hebben de euro
Een aantal landen van de Europese Unie heeft de euro als munteenheid.

Deze landen vormen de eurozone.

De euro heeft verschillende voordelen:
  • Je kunt prijzen in verschillende landen makkelijker                                                                                             met elkaar vergelijken.
  • Je hebt geen kosten voor het omwisselen van je geld.






Slide 6 - Diapositive

Euro’s, dollars of ponden?
  • Bij handel buiten de eurozone krijgen bedrijven te maken met vreemd geld:
  •           Dat is buitenlands geld van een land dat niet de euro heeft.

  • Hoe betaal je in de Verenigde Staten?

  • Met dollars.
  • Hoe betaal je in het Verenigd Koninkrijk?
  • Met ponden.


Het omwisselen van euro’s naar dollars of ponden kost geld.




Slide 7 - Diapositive

Vreemd geld kopen of verkopen
Als je euro’s moet omwisselen naar vreemd geld, dan gebruik je de:
wisselkoers


Wat weet je over de wisselkoers?
  • Geeft de verhouding aan tussen de euro en vreemd geld.
  • Laat zien hoeveel vreemd geld je voor € 1 krijgt.
  • Kan zorgen voor meer import en export.
  • Kan ook zorgen voor minder import en export.







Slide 8 - Diapositive

Zelfstandig aan het werk 
timer
15:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 1 t/m 11 op bladzijde 62 t/m 67. Je mag overleggen. 
Schrijf de volledige antwoorden in je boek/schrift, inclusief formule!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je krijgt 15 minuten de tijd
Klaar? Lees de blauwe stukjes nog eens door. 
Na 15 minuten gaan we samen de opgaven bespreken. 
Iedereen moet zijn antwoord kunnen uitleggen.

Slide 9 - Diapositive

Opgave 1 blz 62: Bekijk bron 16 en 17

a Waar mag je reizen met het document in bron 16?
A
alleen binnen Nederland
B
alleen naar landen binnen de Europese Unie
C
naar landen binnen en buiten de Europese Unie

Slide 10 - Quiz

Opgave 1 blz 62: Bekijk bron 16 en 17

b Waar mag je reizen met het document in bron 17?
A
alleen binnen Nederland
B
alleen naar landen binnen de Europese Unie
C
naar landen binnen en buiten de Europese Unie

Slide 11 - Quiz

Opgave 2 blz 63:

Lees de tekst ‘Samenwerking in Europa’.
Zijn de volgende beweringen juist of onjuist? Kies de goede antwoorden
A
Alle Europese landen zijn aangesloten bij de Europese Unie.
B
De EU-lidstaten werken alleen samen op economisch gebied.
C
De EU wil dat de handel tussen lidstaten eenvoudig en soepel verloopt.
D
Landen kunnen ervoor kiezen om de Europese Unie weer te verlaten.

Slide 12 - Quiz

Opgave 3 blz 63

Slide 13 - Diapositive

Opgave 4 blz 64: Lees de tekst ‘Wij hebben de euro’.

a Sinds welk jaar kun je in een groot deel van de Europese Unie met de euro
betalen?

Slide 14 - Question ouverte

Opgave 4 blz 64: Lees de tekst ‘Wij hebben de euro’.

b Noem vier munteenheden die tot de invoering van de euro in Europa
gebruikt werden.

Slide 15 - Question ouverte

Opgave 4 blz 64: Lees de tekst ‘Wij hebben de euro’.

c Wat is de eurozone?

Slide 16 - Question ouverte

Opgave 5 blz 64: Bekijk bron 21.

a Weet jij of deze aardbeien in Denemarken duur of goedkoop zijn? Leg je antwoord uit.

Slide 17 - Question ouverte

Opgave 5 blz 64: Bekijk bron 21.

b Met welk voordeel van de euro had je vraag a met ‘ja’ kunnen beantwoorden?

Slide 18 - Question ouverte

Opgave 6 blz 63: Bekijk bron 22.

a Maak een schatting van het percentage EUlanden dat de euro heeft.
Kruis het juiste antwoord aan.
A
ongeveer 50%
B
ongeveer 70
C
ongeveer 90%

Slide 19 - Quiz

Opgave 6 blz 64: Bekijk bron 22.

c Een Nederlands bedrijf kan makkelijker handelen met een Oostenrijks bedrijf dan met een Tsjechisch bedrijf. Geef hier een verklaring voor.

Slide 20 - Question ouverte

Opgave 7 blz 65:

Lees de tekst ‘Euro’s, dollars of ponden?’.
a Wat is vreemd geld?

Slide 21 - Question ouverte

Opgave 7 blz 65:

b Geef twee voorbeelden van vreemd geld.

Slide 22 - Question ouverte

Opgave 7 blz 65:

c Welk financieel nadeel heeft een bedrijf uit de eurozone dat handelt met
het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten?

Slide 23 - Question ouverte

Opgave 8 blz 66:

a Wat laat de wisselkoers zien?

Slide 24 - Question ouverte

Opgave 3 blz 55: Bekijk bron 11

b Omcirkel de juiste woorden in de oranje vakjes.
A
meer, meer, duurder
B
meer, minder, goedkoper
C
minder, minder, goedkoper
D
meer, minder, duurder

Slide 25 - Quiz

Opgave 3 blz 55: Bekijk bron 11

c Omcirkel de juiste woorden in de oranje vakjes.
A
minder, meer, duurder
B
meer, minder, goedkoper
C
minder, minder, goedkoper
D
meer, minder, duurder

Slide 26 - Quiz

Opgave 9 blz 67: Bekijk bron 22.

a Welk gevolg heeft dat voor Nederlandse consumenten die Amerikaanse
producten willen kopen?

Slide 27 - Question ouverte

Opgave 9 blz 67: Bekijk bron 22.

b Welk gevolg heeft dat voor Amerikaanse ondernemers die producten
importeren uit de eurozone?

Slide 28 - Question ouverte

Opgave 10 blz 66:

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
A
juist, juist, onjuist
B
juist, onjuist, juist
C
onjuist, onjuist, juist
D
onjuist, juist, juist

Slide 29 - Quiz

opgave 11 blz 67

Slide 30 - Diapositive

Afsluiting 2.3
Lesdoelen:

Nu:

  • Kun je uitleggen wat de Europese Unie met de economie te maken heeft; √
  • Kun je uitleggen wanneer je met vreemd geld te maken hebt; √
  • Kun je uitleggen wat voor gevolgen een verandering van de wisselkoers heeft; √
  • Kun je uitleggen wat de eurozone is en waarom de euro is ingevoerd.√

Slide 31 - Diapositive