Woordenschat 1

Woordenschat
Thema klein
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
WoordenschatBasisschoolGroep 4

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Woordenschat
Thema klein

Slide 1 - Diapositive

donzig
Heel zacht, met kleine veertjes

Slide 2 - Diapositive

De eierschaal
De harde buitenkant van een ei.

Slide 3 - Diapositive

Glibberig
Glad en nat

Slide 4 - Diapositive

Het insect
Een klein dier. Zijn lijf heeft 3 delen:
1. kop met sprieten.
2. lijf met 6 poten eraan.
3. achterlijf.

Slide 5 - Diapositive

Het kadetje
Een klein, zacht broodje.

Slide 6 - Diapositive

Kikkerdril
De eitjes van een kikker. Ze liggen in een groep bij elkaar. Doorzichtige, glibberige eitjes met een zwart puntje.

Slide 7 - Diapositive

Krioelen
Druk door elkaar bewegen, met heel veel samen.

Slide 8 - Diapositive

Het stekje
Een stukje van een plant met nieuwe wortels.

Slide 9 - Diapositive

teer
Iets dat niet sterk is. Het gaat snel stuk of het wordt heel snel ziek.

Slide 10 - Diapositive

wortelen
Nieuwe wortels maken.

Slide 11 - Diapositive

donzig
A
glad en nat
B
heel zacht, met kleine veertjes.
C
nieuwe wortels maken.
D
druk door elkaar bewegen, met heel veel samen.

Slide 12 - Quiz

De eierschaal
A
Iets dat niet sterk is. Het gaat snel stuk of het wordt heel snel ziek.
B
Glad en nat
C
De harde buitenkant van een ei.
D
De eitjes van een kikker. Ze liggen in een groep bij elkaar.

Slide 13 - Quiz

glibberig
A
Glad en nat
B
Iets dat niet sterk is. Het gaat snel stuk of het wordt heel snel ziek.
C
Een klein, zacht broodje.
D
Heel zacht, met kleine veertjes.

Slide 14 - Quiz

Het insect
A
Heel zacht, met kleine veertjes.
B
Een klein dier. Zijn lijf heeft 3 delen namelijk een kop met sprieten, een lijf met 6 poten en een achterlijf.
C
Iets dat niet sterk is. Het gaat snel stuk of het wordt heel snel ziek.
D
Een klein, zacht broodje.

Slide 15 - Quiz

Het kadetje
A
Iets dat niet sterk is. Het gaat snel stuk of het wordt heel snel ziek.
B
Een klein dier. Zijn lijf heeft 3 delen namelijk een kop met sprieten, een lijf met 6 poten en een achterlijf.
C
Een stukje van een plant met nieuwe wortels.
D
Een klein, zacht broodje.

Slide 16 - Quiz

Kikkerdril
A
De eitjes van een kikker. Ze liggen in een groep bij elkaar.
B
Een stukje van een plant met nieuwe wortels.
C
Heel zacht, met kleine veertjes.
D
Druk door elkaar bewegen, met heel veel samen.

Slide 17 - Quiz

Krioelen
A
Een stukje van een plant met nieuwe wortels.
B
Iets dat niet sterk is. Het gaat snel stuk of het wordt heel snel ziek.
C
Druk door elkaar bewegen, met heel veel samen.
D
Nieuwe wortels maken.

Slide 18 - Quiz

Het stekje
A
De harde buitenkant van een ei.
B
Een stukje van een plant met nieuwe wortels.
C
Iets dat niet sterk is. Het gaat snel stuk of het wordt heel snel ziek.
D
Nieuwe wortels maken.

Slide 19 - Quiz

teer
A
De eitjes van een kikker. Ze liggen in een groep bij elkaar.
B
Een klein dier. Zijn lijf heeft 3 delen namelijk een kop met sprieten, een lijf met 6 poten en een achterlijf.
C
Nieuwe wortels maken.
D
Iets dat niet sterk is. Het gaat snel stuk of het wordt heel snel ziek.

Slide 20 - Quiz

wortelen
A
Nieuwe wortels maken.
B
Druk door elkaar bewegen, met heel veel samen.
C
Een stukje van een plant met nieuwe wortels.
D
De eitjes van een kikker. Ze liggen in een groep bij elkaar.

Slide 21 - Quiz