vraagwoorden + 1e en 4e naamval

Lernziele
Du kennst Fragewörter in Deutsch
Du hast den Nominativ und Akkusativ wiederholt
Du weißt wenn und wie du den Nominativ und Akkusativ benutzt

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Lernziele
Du kennst Fragewörter in Deutsch
Du hast den Nominativ und Akkusativ wiederholt
Du weißt wenn und wie du den Nominativ und Akkusativ benutzt

Slide 1 - Diapositive

Fragewörter
Was sind Fragewörter?
Und welche benutzen wir oft?

Slide 2 - Diapositive

Fragewörter
Was sind Fragewörter?

Ein Word das eine offene Frage einleitet.

Slide 3 - Diapositive

Fragewörter
noem Nederlandse vraagwoorden

Slide 4 - Carte mentale

Wie
Was
Warum
Wer
Wann
Welche
Wo
Wie
Wat
Waar
Wanneer
Waarom
Hoe
Welke

Slide 5 - Question de remorquage

Wanneer gebruik je een 1e naamval
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
lidwoord
D
kleur

Slide 6 - Quiz

Wat is in deze zin het onderwerp:
Ich trage einen Pulli
A
ich
B
trage
C
einen
D
Pulli

Slide 7 - Quiz

Wat is in deze zin het onderwerp:
Der Pulli ist durch seine Mutter gekauft
A
Der Pulli
B
ist
C
seine Mutter
D
gekauft

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Was hat der Vater für hässliche Socken angezogen?
A
Was
B
der Vater
C
hässliche
D
Socken

Slide 9 - Quiz

Wanneer gebruik je een 4e naamval
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
lidwoord

Slide 10 - Quiz

Wat is in deze zin het lijdend woorwerp:
Ich trage einen Pulli
A
ich
B
trage
C
einen
D
Pulli

Slide 11 - Quiz

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp:
Der Pulli ist durch seine Mutter gekauft
A
Der Pulli
B
ist
C
seine Mutter
D
gekauft

Slide 12 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin:
Was hat der Vater für hässliche Socken angezogen?
A
Was
B
der Vater
C
hässliche
D
Socken

Slide 13 - Quiz

Wat zijn lidwoorden in het Nederlands
A
wie, wat, hoe
B
zijn, hebben, zullen
C
de, het, een
D
ik, jij, hij

Slide 14 - Quiz

Welk soort lidwoord heb je in het Duits
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Stappenplan
1) je zoekt uit: is het onderwerp of lijdend voorwerp
2) is het de/het of een
3) is het mannelijk/vrouwelijk/onzijdig of meervoud

Slide 18 - Diapositive

Stappenplan
stap 1) onderwerp? dan 1e naamval
lijdend voorwerp? dan 4e naamval
stap 2) de/het? dan der-gruppe
een? dan ein-gruppe
stap 3) mannelijk? dan der/den of ein/einen
vrouwelijk? dan die/die of eine/eine
onzijdig? dan das/das of ein/ein
meervoud? dan die/die (of keine/keine)

Slide 19 - Diapositive