t3 en t4 m3

Th3 en th4
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 25 min

Éléments de cette leçon

Th3 en th4

Slide 1 - Diapositive

Larven van lieveheersbeestjes zien er anders uit dan lieveheersbeestjes zelf.
Na de gedaanteverwisseling, is dan het fenotype of het genotype veranderd?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel genotype als fenotype
D
Geen van beide

Slide 2 - Quiz

Het fenotype wordt bepaald door genotype en invloeden uit het milieu
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

Genotype en fenotype
Genotype

Fenotype


Slide 4 - Diapositive

Het geslacht van mensen wordt bepaald door de geslachtschromosomen.
Die noemen we X en Y.

Bij welke combinatie ontstaat een jongen?
A
XX
B
XY
C
YY

Slide 5 - Quiz

Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 6 - Quiz

Aa is
A
Homozygoot recessief
B
Homozygoot Dominant
C
Heterozygoot

Slide 7 - Quiz

Dominant betekent bij erfelijkheid
A
Zwak. Kleine letter gebruiken
B
Zwak. Grote letter gebruiken
C
Sterk. Kleine letter gebruiken
D
Sterk. Grote letter gebruiken

Slide 8 - Quiz

Bij parkieten is het gen voor groene veren recessief. Een heterozygoot rode parkiet wordt gekruist met een groene parkiet. Hoe groot is de kans dat er een groene parkiet uit het ei komt?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 9 - Quiz

Vul het schema voor onderstaande kruising in:
Gele veren (R), groene veren (r)
Kruising is Rr x Rr

Slide 10 - Diapositive

probeer voor deze kruising in te vullen
korte poten (R), lange poten (r)
Kruising is Rr x Rr

Slide 11 - Diapositive

probeer voor deze kruising in te vullen
korte poten (R), lange poten (r)
Kruising is Rr x Rr

Slide 12 - Diapositive

Labradors hebben zwarte (A) en gele (a) haarkleur.
We kruisen een homozygoot dominant mannetje met een heterozygoot vrouwtje.
AA x Aa
Hoe groot is de kans op zwarte haren in de F1
A
100%
B
75%
C
50%
D
25%

Slide 13 - Quiz

Het gen voor de ziekte van Huntington is recessief. Kan iemand het gen van Huntington bij zich dragen en de ziekte niet hebben?
A
Ja
B
Nee
C
Dat is niet uit de gegevens af te leiden

Slide 14 - Quiz

Uit welke stamboom kun je afleiden dat de eigenschap 'rode bloemen' zeker door een dominant allel wordt veroorzaakt? .

A
stamboom A
B
stamboom B
C
stamboom C
D
stamboom D

Slide 15 - Quiz

Stamboom 2

Slide 16 - Diapositive

Leeuwenbekjes hebben twee genen voor de kleur. Rood (Ar) en wit (Aw).
Genotype ArAr zorgt voor rode kleur.
Er is sprake van even sterke genen.

Welke combinatie kan zorgen voor roze kleur (intermediair fenotype)?
A
ArAr
B
ArAw
C
AwAw

Slide 17 - Quiz

Hiernaast is een celdeling weergegeven. Ontstaan hier geslachtscellen of lichaamscellen?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 18 - Quiz

Komen in geslachtscellen de genen enkelvoudig of meervoudig voor?
A
Enkelvoudig (23)
B
Meervoudig (46)

Slide 19 - Quiz

Een gemuteerd gen in een cel van je nieren kan doorgegeven worden aan de volgende generatie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Een bulldog en een terriër werden gekruist. De fokkers kozen uit de nakomelingen honden met bepaalde eigenschappen om mee verder te fokken.
Hoe noemen we het als dieren met een bepaalde eigenschap worden doorgefokt?
A
Ongeslachtelijke voortplanting
B
Kunstmatige selectie
C
Veredeling

Slide 21 - Quiz

Een cel waarin veel mutaties hebben plaatsgevonden kunnen kanker veroorzaken?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

Mutagene invloeden vergroten de kans op mutaties.
Welke mutagene invloed vergroot de kans op huidkanker?
A
Roken
B
Asbest
C
Zonnebaden

Slide 23 - Quiz

Onderzoekers kunnen tests doen bij zwangere vrouwen om te kijken of het embryo erfelijke ziektes heeft.
Wat wordt onderzocht bij een vlokkentest?
A
De chromosomen van het placentaweefsel (deel van de embryo)
B
De samenstelling van urine bij de vrouw
C
De samenstelling van het vruchtwater van de vrouw

Slide 24 - Quiz

Bij ongeslachtelijke voortplanting is het gen van de moedercel anders dan die van de dochtercellen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

syllabus
12.7
13.1 t/m 13.5

Slide 26 - Diapositive

Dierlijke cellen
Bacterien 
Schimmels
Planten

Slide 27 - Question de remorquage

Dierlijke en plantaardige cellen
Alleen plantaardige cellen
Bladgroenkorrel
Celkern
Celwand
Celmembraan
Cytoplasma
Vacuole

Slide 28 - Question de remorquage

Variatie
Erfelijkheid
Selectie (natuurlijke)
Tijd

Slide 29 - Diapositive

Natuurlijke selectie is noodzakelijk voor evolutie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

Bekijk de stamboom van de slang.
Met welk soort vertoont soort 2 de meeste verwantschap?
A
met soort 1
B
met soort 3
C
met soort 5
D
met soort 7

Slide 31 - Quiz

Je spreekt van een nieuwe soort als organismen van deze soort zich niet meer kunnen voortplanten met de organismen van de oude soort
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quiz

Wat is GEEN argument voor evolutie?
A
Fossielen
B
Rudimentaire organen
C
Overeenkomsten in cellen
D
Uitsterven van soorten

Slide 33 - Quiz

Evolutie betekent...
A
... plotseling ontstaan
B
... een verandering in korte tijd
C
... uit het niets iets scheppen
D
... geleidelijke ontwikkeling

Slide 34 - Quiz

* Wat zijn rudimentaire organen?
(meerdere antwoorden)
A
Organen die we nog steeds gebruiken
B
Organen die nog steeds aanwezig zijn maar geen functie hebben.
C
Organen met een specifieke functie

Slide 35 - Quiz

Wat wordt er met deze afbeelding bedoeld?
(kies de beste uitleg)
A
Dat mensen van de apen afstammen
B
Dat mensen en apen gemeenschappelijke voorouders hebben.
C
Dat er veel apen zijn.

Slide 36 - Quiz

Zowel naaktzadigen als bedektzadigen hebben bloemen
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quiz

Gewervelden hebben een...
A
inwendig skelet
B
uitwendig skelet
C
geen skelet

Slide 38 - Quiz

Wat valt niet onder de gewervelden?
A
Amfibieën
B
Reptielen
C
Koningsvaren
D
Zoogdieren

Slide 39 - Quiz

syllabus
3
4.3
6.1 en 6.2
13.6


Slide 40 - Diapositive

3, 4, 6.1 en 6.2, 11.8 en 11.9, 12.1 t/m 12.5, 12.7 en 13

Slide 41 - Diapositive