English Class Year 2 Quiz

Today's schedule 
- Overhoring (woordjes Unit 5 lesson 1 + 2 
- Grammar: 6.4 Past simple (verleden tijd)  

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Today's schedule 
- Overhoring (woordjes Unit 5 lesson 1 + 2 
- Grammar: 6.4 Past simple (verleden tijd)  

Slide 1 - Diapositive

Hoe zeg je 'opvallend' in het Engels?
A
amazed
B
alike
C
familiar
D
striking

Slide 2 - Quiz

Wat betekent 'between'?
A
ook
B
tussen
C
hetzelfde
D
zijkant

Slide 3 - Quiz

Hoe zeg je het woord 'vertraging' in het Engels?
A
reply
B
amazed
C
delay
D
miserable

Slide 4 - Quiz

Wat betekent 'according to'?
A
alhoewel
B
bestemming
C
volgens
D
lijken op

Slide 5 - Quiz


Hoe zeg je 'weg' in het Engels?
A
destination
B
away
C
alike
D
side

Slide 6 - Quiz

Wat betekent 'chance'?
A
antwoord
B
kans
C
dus
D
kalender

Slide 7 - Quiz

'We are both grumpy': Wat betekent 'grumpy'?
A
ellendig
B
ongelukkig
C
humeurig, mopperig
D
verbaasd

Slide 8 - Quiz

'I would feel miserable without my birds': Wat betekent 'miserable'?
A
verbaasd
B
eenzaam
C
bang
D
ongelukkig

Slide 9 - Quiz

Hoe zeg je 'ook' in het Engels?
A
because
B
as well
C
between
D
so

Slide 10 - Quiz

Verleden tijd: Past Simple
Als iets in het verleden gebeurd is, gebruik je vaak de past simple. 
Net als in het Nederlands zet je het werkwoord in de verleden tijd. 

Slide 11 - Diapositive

Present Simple - Past Simple
    Ik fiets altijd                                -           Gisteren wandelde ik 
I always cycle                            -           Yesterday I walked  

Slide 12 - Diapositive

De past simple eindigt meestal op -ed:

played - started - missed

Slide 13 - Diapositive

LET OP: bij werkwoorden die eindigen op een medeklinker + e krijg je alleen een -d = 
like - liked 
 love - love

Slide 14 - Diapositive

+ - ?
Bevestigend:                                 I played / He played / They played 
Ontkennend:            I didn't play / He didn't play / They didn't play 
Vragend?:             Did I start? / Did she start? / Did they start? 

Slide 15 - Diapositive

Workbook
Opdracht 14 en 15 op blz. 54 en 55
Het stencil helemaal afmaken
(gebruik blz. 105 en 110 voor extra uitleg)

Slide 16 - Diapositive

Nakijken 
Unit 5 Self- test opdracht A,B & C op blz. 32

Slide 17 - Diapositive

Workbook
Opdracht 4 en 5 op blz. 48

Slide 18 - Diapositive

Workbook 
Opdracht 25 en 26 op blz. 60
(gebruik je handbook op blz. 111)

Slide 19 - Diapositive

Workbook 
Opdracht 11, 12 en 13 op blz. 53 en 54 

Slide 20 - Diapositive