Werkwoordspelling pvtt

Spelling werkwoorden
2 vwo


1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Spelling werkwoorden
2 vwo


Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoelen
  • Je kent de werkwoordsvormen
  • Je kan de persoonsvorm juist spellen in de tegenwoordige tijd

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Lien

https://www.meesterklaas.nl/quiz/d-of-t
Maak een screenshot van de door jou gemaakte quiz waarop je score in beeld is.
timer
7:00

Slide 4 - Question ouverte

Score van 90% of hoger, dan mag je kiezen of je mee doet of dat je de les zelfstandig doorneemt.
Doel 1
Je kent de verschillende werkwoordsvormen en kunt vaststellen welke vorm een werkwoord heeft.

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Soorten werkwoorden
  1. Persoonsvorm
    Wij lopen altijd naar school.

  2. Voltooid deelwoord
    Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.

  3. Onvoltooid deelwoord
    Lopend ging hij naar zijn werk.

  4. Hele werkwoord/infinitief
    Wij willen daar graag lopen.

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Persoonsvorm
De persoonsvorm is verbonden met het onderwerp (EV/MV) en kan in zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd staan. 

Je vindt de persoonsvorm door:
  • De tijdproef uit te voeren (verander de tijd)
  • De getalproef uit te voeren (verander het getal van het onderwerp)
    Het werkwoord dat je moet aanpassen om de zinnen correct te maken, is de persoonsvorm. 
  • De vraagproef uit te voeren.
    Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm. Bij samengestelde zinnen werkt dit niet.

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 8 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions


Benoem de persoonsvorm(en) van onderstaande zinnen:
1. Onze buurvrouw verbouwt haar huis zelf.
2. Vind jij het ook jammer, dat het weer zo verandert?
3. De gastheer van het restaurant heette de klanten die binnenkwamen welkom.
4. Er zijn leerlingen geschorst, door de grap die zij hebben uitgehaald.
5. Jarno vindt het prettig, als de onderwijzer het huiswerk controleert.

Slide 9 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is het werkwoord dat aangeeft dat iets is afgelopen

Je herkent het voltooid deelwoord aan: 
  • Omdat je de PV al uit de zin hebt gehaald, weet je dat de andere vervoegde werkwoorden voltooid deelwoorden zijn.
  • De zin bevat een vorm van hebben, zijn of worden
  • Er staat ge-, be-, ont- of ver- voor het werkwoord.
  • Het werkwoord geeft aan dat iets/het is afgelopen. 

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Benoem de voltooid deelwoorden uit de onderstaande zinnen:
1. Raad eens wat er vandaag is gebeurd.
2. Ik heb de beschimmelde kaas maar weggegooid.
3. Waarom heb jij die gele aansteker niet bewaard?
4. Mijn ouders verhuizen onze spullen vandaag naar het nieuwe huis.
5. Bladluis wordt vaak met water en spiritus bestreden.
6. Tijdens het feest verandert Sofie nog van outfit: ze heeft er minstens drie bij zich.

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Infinitief
Een infinitief is een werkwoordsvorm waarin het werkwoord zich niet heeft aangepast aan het getal of de tijd van de zin. Het hele werkwoord is het infinitief. 

Je herkent een infinitief doordat: 
  • Je de PV al uit de zin hebt gehaald.
  • Het is het hele werkwoord (de wij-vorm).
  • Er staat soms 'te' of 'aan het' voor.
  • (Ik sta te wassen.)
  • Ik ben aan het werken)(

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Benoem de infinitieven uit de onderstaande zinnen:
1. Wat kan dit precies betekenen?
2. Wat willen jullie later worden?
3. Mees heeft dat altijd al willen hebben.
4. Dit betekent dat we nogal haast hebben.
5. Wij zijn van plan om te gaan fietsen.

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Oefenen met werkwoorden
  1. Persoonsvorm
    Wij lopen altijd naar school.

  2. Voltooid deelwoord
    Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.

  3. Onvoltooid deelwoord
    Lopend ging hij naar zijn werk.

  4. Hele werkwoord/infinitief
    Wij willen daar graag lopen.

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

We zijn al op de camping GEWEEST..
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Onvoltooid deelwoord
D
Infinitief

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Al LEZEND loopt de leerling voor de gang.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Onvoltooid deelwoord
D
Infinitief

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

We gaan morgen een rondje FIETSEN.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Onvoltooid deelwoord
D
Infinitief

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

We ZWEMMEN 's zomers graag in het meertje.
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Onvoltooid deelwoord
D
Infinitief

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Doel 2
Je kent de regels voor het schrijven van de persoonsvorm en kunt die toepassen.

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm kan voorkomen in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd. Bij deze tijden horen verschillende regels.

  • Daarnaast bestaan er sterke (onregelmatig) en zwakke (regelmatig) werkwoorden.

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij 

jij 

hij/zij/het 

meervoud 
ik-vorm/stam

ik-vorm + t

ik-vorm + t

'infinitief' 
fiets      word      loop 

fietst    wordt      loopt

fietst     wordt      loopt

fietsen  worden  lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij + hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul bij iedere zin de juiste vorm van de persoonsvorm in tegenwoordige tijd in:

1. Mijn ouders ............................. (afspreken) met mijn oma.
2. De groep studenten ............................. (vinden) dat de docent geen fijne uitleg ............................. (geven).
3. ............................. (horen) je wel wat je zegt?
4. ............................ (begrijpen) je vader het probleem?
5. Sanne ............................. (worden) morgen 18 jaar.

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 23 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 24 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions