Onregelmatige werkwoorden in verschillende tijden A1-A2-B1

Onregelmatige werkwoorden in verschillende tijden A1-A2-B1
Verschillende tijden:

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsISK

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Onregelmatige werkwoorden in verschillende tijden A1-A2-B1
Verschillende tijden:

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Slide 1 - Diapositive

A1: We gaan oefenen met vijf belangrijke onregelmatige werkwoorden in verschillende tijden. Deze werkwoorden gebruiken we elke dag:

zijn
hebben
gaan
doen
zien

Slide 2 - Diapositive

A1: Kies de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

Ik ... vandaag naar school. (gaan)
Hij ... zijn huiswerk altijd goed. (doen)

Slide 3 - Question ouverte

A1: Zet deze zinnen in de verleden tijd.

Ik ben op school. →
Hij heeft een boek. →
Zij ziet haar vrienden. →

Slide 4 - Question ouverte

A1: Zet deze zinnen in de tegenwoordige tijd.

Ik had een hond. →
Wij waren thuis. →
Zij gingen naar de bieb. →

Slide 5 - Question ouverte

A1: Vul de juiste vorm in (let op: gebruik de tijd die tussen haakjes staat).

Ik ... naar de film. (gaan - tt)
Hij ... zijn vriend. (zien - vt)
Wij ... een feest. (hebben - vt)


Slide 6 - Question ouverte

Voltooide tijd
Bij deze tijd gebruik je 'hebben' of 'zijn' + voltooid deelwoord. Let op de speciale vormen:

zijn → geweest
hebben → gehad
gaan → gegaan
doen → gedaan
zien → gezien

Slide 7 - Diapositive

A2: Schrijf het juiste voltooid deelwoord.

Ik ben daar nooit ... (zijn
Hij heeft het al ... (doen)

Slide 8 - Question ouverte

A2: Zet deze zinnen in de voltooide tijd.

Ik zie mijn oma. →
Hij gaat naar huis. →
Zij heeft een nieuwe fiets. →

Slide 9 - Question ouverte

A2: Kies het juiste hulpwerkwoord (hebben of zijn).

Ik ... naar Parijs gegaan. (heb/ben/had)
Zij ... hem gezien. (is/heeft/had)

Slide 10 - Question ouverte

A2: Maak complete zinnen in de voltooid tegenwoordige tijd.

(zijn) - 1. Ik / gisteren / ziek →
(doen) - 2. Hij / de afwas / al →
(zien) - 3. Wij / de film / nog niet →

Slide 11 - Question ouverte

Op B1-niveau gaan we alle tijden combineren én de toekomende tijd toevoegen. 
Je kunt hiervoor 'zullen' of 'gaan' gebruiken. We maken ook langere zinnen met meerdere werkwoorden.

Slide 12 - Diapositive

In welke tijd staat deze zin?

Ik zal volgend jaar naar Nederland gaan.
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd
C
voltooide tijd
D
toekomende tijd

Slide 13 - Quiz

B1: In welke tijd staat deze zin?

Hij is al drie keer in Amsterdam geweest.
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd
C
voltooide tijd
D
toekomende tijd

Slide 14 - Quiz

B1: Zet deze zin in alle gevraagde tijden.
"Ik zie mijn vrienden"

Verleden tijd →
Voltooide tijd →
Toekomende tijd →

Slide 15 - Question ouverte

B1: Kies de juiste combinatie van tijden.

Als ik mijn werk ... , ... ik naar huis ...
A
heb gedaan / zal / gaan
B
doe / zal / gaan
C
gedaan / zal / gaan

Slide 16 - Quiz

B1: Kies de juiste combinatie van tijden.

Nadat hij in Amsterdam ... , ... hij veel vrienden ...
A
is geweest / heeft / gezien
B
was / heeft / gezien
C
is / heeft / gezien

Slide 17 - Quiz

B1: Maak deze zinnen af. Gebruik de tijd die tussen haakjes staat.

(toekomende tijd) - 1. Volgend jaar ... ik in Amsterdam ... (zijn)
(volt.t) - 2. Ik ... het nog nooit ... (doen)
(vt) - 3. Gisteren ... hij zijn vriend voor het eerst. (zien)

Slide 18 - Question ouverte