periode 1 les 4 snoezelen MCG

• Welzijn
• MBO
• Studiejaar 1

Participatie Plus

les 9 periode 1

Thema deze week 

• MCG
• Snoezelen

Activiteitenschema

Beginsituatie

16 cliënten met een meervoudig complexe handicap

Ze hebben een zeer ernstige verstandelijke beperking; het IQ is lager dan 35.

Ze hebben een lichamelijke beperking. Er is sprake van bijkomende stoornissen, zoals epilepsie of reflux. Kinderen met EMB ontwikkelen zich meestal maar tot een ontwikkelingsleeftijd van maximaal 24 maanden. Ze kunnen niet of nauwelijks communiceren; vaak praten ze niet, en ook dingen aanwijzen lukt vaak niet. Ze kunnen zich niet of nauwelijks voortbewegen; meestal zijn ze afhankelijk van een rolstoel. Ze kunnen vaak niet of moeilijk zien en horen, en hebben moeite met het op de juiste manier verwerken van prikkels. Ze hebben regelmatig andere gezondheidsproblemen. Ze moeten intensief ondersteund worden bij alle aspecten van het dagelijks leven; overdag én ‘s nachts.

Beginsituatie

• Aantal deelnemers: 8

• Datum uitvoering: periode 1

• Tijd:

• Ruimte: wijk rondom de school

Doel

Hoofddoel: Zintuigen van de client worden geprikkeld

Werkdoel: Client heeft aan het eind van de activiteit geuren en kleuren ervaren van het jaargetijde herfst en hebben de verschillende vormen van boomvruchten kunnen voelen.

Keuze activiteit

We laten cliënten de herfst ervaren door hen te wijzen op de kleuren van de bladeren en de kastanjes, eikels, beukennootjes en bladeren te laten voelen tijdens een stadswandeling door de wijk. Ze voelen de wind langs het gezicht.

Wat moet de begeleidingsvorm zijn bij deze activiteit?

• De begeleider zal vooral het initiatief moeten nemen en de cliënt moeten wijzen op de voorwerpen en kleuren en deze laten voelen op handen, gezicht en armen.

• De begeleider observeert hoe de cliënt reageert op het aangeboden materiaal.

• Waar de cliënt van geniet, doe daar meer van.

• Waar de cliënt van schrikt, bied je niet opnieuw aan

Voorbereiding/Randvoorwaarden

• Welke materialen heb ik nodig?

8 rolstoelen, materiaal wat je onderweg tegen komt zoals bladeren, boomvruchten, etc.

• Welke ruimte gebruik ik?

Buitenruimte in de wijk

• Wat doe ik voordat de activiteit begint?

Verken de wijk

Voorbereiding/Randvoorwaarden

• Hoe leid ik de activiteit in?

We zingen en kijken en voelen een lied over de herfst

Door de bewegingen op de hand, arm of rug van de cliënt te maken neem je de cliënt mee in de beweging

• Hoe leg ik de activiteit uit?

We vertellen dat we naar buiten gaan en trekken de jassen van de cliënten aan.

• Hoe laat ik de cliënten werken?

Cliënten ondergaan de activiteit

Voorbereiding/Randvoorwaarden

• Welke hulpmiddelen/aanpassingen gebruik ik?

Nvt

• Heb ik een stappenplan nodig?

5 minuten instructie vrijwilligers en ophalen rolstoelen

(alle studenten zijn client en vrijwilliger)

5 minuten introductie van de activiteit d.m.v het filmpje

40 minuten wandelen door de wijk. Groepswissel na 20 minuten: Cliënten worden vrijwilligers en vrijwilligers worden cliënten

10 minuten afsluiting, opruimen en nabespreken

Voorbereiding/Randvoorwaarden

• Samenwerking: hoe is de taakverdeling met collega’s?

1 begeleider en 8 vrijwilligers. Begeleider stuurt de activiteit en geeft de route aan. Vrijwilligers volgen met de cliënten de route en helpen bij het aan en uittrekken van de jassen

• Hoe rond ik de activiteit af? Jas uit is einde activiteit

• Hoe ga ik het opruimen organiseren? Vrijwilligers brengen de rolstoel weg

• Kan er eventueel een vervolg komen op de activiteit?

De activiteit kan herhaald worden tijdens andere seizoenen

Herfstwandeling

Instructie voor de vrijwilligers

Vul onderweg het invulformulier in

Wees je bewust van je zintuigen, wat ervaar je?

Wat kun je de cliënt laten beleven?

Evaluatie

• Heb ik mijn gestelde doelen bereikt? (ja/nee; toelichten)

Hoofddoel: Zintuigen van de cliënt worden geprikkeld

Werkdoel: Client heeft aan het eind van de activiteit geuren en kleuren ervaren van het jaargetijde herfst en hebben de verschillende vormen van boomvruchten kunnen voelen.

• Heb ik het concrete gedrag waargenomen?

• Was de voorbereiding voldoende? (loop alle punten van punt 5 nog eens na)

• Hoe verliep de begeleiding tijdens de activiteit?

• Hoe verliep de samenwerking met collega’s?

• Wat had je anders moeten/kunnen doen?

• Waar wil je een volgende keer rekening mee houden?